Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.
‘Alleen de villa staat er nog,’ zegt Elisabeth.
‘Wat een puinhoop,’ zegt Annelein, ‘het doet me ergens aan denken.’
Ze zwiept haar make-up-hoofd met een dramatische hoofdbeweging naar de Haagse hemel, die deze maandagochtend ongekend blauw is. De zomer zal niet lang op zich laten wachten.
Elisabeth was verrast door het telefoontje van haar oude schoolvriendin. Goed, er kwam weleens een appje door, maar verder hoorde ze weinig van Annelein, die met een of andere rijke Floris in Amsterdam-Zuid woonde.
Na het VCL was ze in Groningen gaan studeren, lid van Vindicat geworden en had de ontgroening ongeschonden doorstaan. Geheel volgens verwachting had het keurige meisje van de Wildhoeflaan zich ontpopt tot een bierbeest met hese stem en elke week een andere hockeyer tussen de lakens. Elisabeth logeerde ooit een weekend in haar Groningse dispuutshuis en had de eeuwenoude rituelen gadegeslagen.
Pas geleden vertelde ze Marco over deze ontluisterende visitie. Hij begon onmiddellijk met een grote glimlach hardop te fantaseren over de klusjes die hij in zo’n hok vol studentes allemaal wel zou kunnen klaren. Ze had hem de mond gesnoerd.
Nu staan ze naar de verse krater aan de Van Stolkweg te kijken. En ook het perfecte leven van Annelein De Gruyter ligt dus aan barrels.
‘Zijn secretaresse, zo ordinair, niet eens een snol van Tinder of zo.’
Ze oogt pezig, een sufgesporte stressbonk in een mantelpak. Zonnebril, agressief gestifte lippen.
‘Kom,’ zegt Elisabeth, ‘hier valt niets meer te zien, tijd voor een koffietje in de Reinkenstraat.’
Er is afleiding nodig om het aanhoudende gemok van Annelein te kunnen verdragen. Die laat zich chagrijnig meevoeren, terwijl ze tussen de bedrijven door alle etablissementen van haar geboortestad afkraakt.
Was Marco maar hier, denkt Elisabeth, die zou haar wel stil krijgen.
Ze glimlacht, het ontgaat Annelein die boven een met misprijzen bekeken maar toch met een lang gezicht geaccepteerde latte machiato verbitterd voortratelt over de vele slechte kanten van Floris.
Denken aan Marco helpt. Hij heeft vandaag een klus op de Haagse Markt, een exotisch gebied dat zij door hem heeft leren kennen. Annelein is stilgevallen, ze lijkt even door haar gramschap heen te zijn.
‘Hoe is het eigenlijk met die … eh … Marco van jou?’
‘Best,’ zegt Elisabeth.
‘Wat vinden je ouders ervan?’
‘Waarvan?’
‘Nou ja, zo’n eh … wat was-ie nou … electricien?’
‘Loodgieter,’ zegt Elisabeth, ‘maar hij kan eigenlijk alles.’
‘Ook … eh?’ vraagt Annelein, ‘dat … eh … zo … ik heb er ook weleens een over de vloer gehad. Wat een beest. Zout op mijn huid.’
Het wordt tijd om Annelein passend te straffen.
‘Ik heb een leuk plan,’ zegt Elisabeth, ‘daar zal je vrolijk van worden.’
Ze rekent af en loopt naar buiten.
‘We laten de auto staan,’ zegt ze beslist, ‘kijk, lijn 11 komt eraan.’
‘Ho ho,’ zegt Annelein, ‘we gaan toch niet met de tram.’
‘Kom op, Lein,’ zegt Elisabeth, ‘stap in.’
‘Waar gaan we heen?’ klinkt het paniekerig, ‘ik ga niet op die gore bankjes zitten.’
Na een kort ritje door diverse werelden, die Annelein met angst en beven aan zich voorbij ziet trekken, stappen ze uit bij het Hobbemaplein.
‘Waar zijn we?’ piept Annelein.
‘De Haagse Markt,’ zegt Elisabeth, ‘en kijk, daar is Marco en zijn maat Hakie.’
‘Ik wil hier weg,’ sist Annelein, maar een vrolijk bezwete Marco heeft haar al een machtige hug gegeven.
‘Annelien, toch?’ zegt hij, ‘nou, welkom in Den Haag.’
Dan ziet Annelein de grijnzende krullenbol Hakie. Voor het eerst vandaag breekt door haar starre masker een lachje.