(verschenen in Den Haag Centraal van 23-8-18)
Nadat ik mijn zoon naar school geholpen heb, maak ik deze zomer meestal een ochtendwandeling door de buurt. Alleen al om de verzengende hitte voor te zijn, die zich ondanks de koeling van zee en wind lange tijd in onze stad nestelde. Terwijl op de Laan van Meerdervoort de fietsfile der ambtenaren van stoplicht naar stoplicht kluunt, kies ik de zijstraatjes. Daar ijlt de nacht nog na, af en toe gaat er een deur open en slaapwandelt een geschrokken buurtgenoot naar zijn of haar fiets. De plicht roept, langzaam beginnen de raderen van de stad te draaien.
De groenteman, voor wie het als veilingbezoeker al bijna middag is, stalt zijn verse waren uit en groet mij vrolijk. We staan even stil bij het nieuwe boompje dat onlangs op zijn heringerichte pleintje is geplaatst.
Dit kastanjekind doet het een stuk beter dan het sprietje dat voor mijn huis, een pleintje verderop, is geplant. Dat heeft zichtbaar dorst, de groene blaadjes worden steeds schaarser. Ik ben al een keer met een emmer water naar beneden gelopen. Wij zijn in Den Haag nou eenmaal gek op bomen. Een sympathiek, maar tamelijk machteloos gebaar, aldus mijn buurman, zo’n boom heeft volgens hem per keer wel honderd liter water nodig.
Ik loop verder langs de kade, waar imponerende houten reuzen staan. Stammen als niet-Italiaanse brugpijlers, de takken van de kruinen wuiven boven de dakranden.
Aan de doorgaande weg wordt gewerkt, maar het is er nog doodstil. Een halfwakkere verkeersregelaar staart naar een middenberm in aanleg. Ik zie er zelden mensen bezig, maar op mysterieuze wijze nadert ook de voltooiing van dit gemeenteplan.
Als ik terugkeer bij mijn huis, staat er een vreemdsoortige tankwagen bij het zieltogende boompje geparkeerd. Een gemeentedienaar heeft een slang tevoorschijn gehaald en begint te spuiten. De wortels worden gevoed, de boom is niet vergeten. Hij heeft ergens in het IJspaleis een dossier, goedwillende ambtenaren hebben zich om zijn lot bekommerd.
Zo gaat dat vaker in onze welvarende stad. Een kapotte staartlantaarn? Na één telefoontje is het weer snel licht. We zijn meesterlijk georganiseerd en gelukkig gaat er nog genoeg fout om af en toe gezellig te kunnen mopperen.
Ik las deze zomer ‘Macht en verbeelding’, het filosofische boekenweekessay van Femke Halsema, die inmiddels van de theorie in de harde praktijk terecht is gekomen. Zij pleit voor een hernieuwde waardering van het momenteel nogal verguisde idealistische denken uit de jaren zestig. Op welke idealen en vergezichten is ónze goed georganiseerde, technocratische samenleving gegrondvest? Een terechte vraag. Politiek moet meer zijn dan een electorale schandaalkroniek en een door de waan van de dag bepaald wedstrijdje welvaartsverdeling.
Als je de wortels niet voedt, lazert de boom om.
En dat wil toch geen enkele Hagenaar.