(verschenen in Den Haag Centraal van 25-10-18)
Afgelopen mei nam Paul van Vliet afscheid van de grote podia. In een vraaggesprek met deze krant blikte hij aan het begin van dat theaterseizoen vooruit op het leven daarna: ‘Ik ben een kind van Den Haag. Misschien dat ik net als mijn vader dan ‘s ochtends het huis uitga en wel zie waar ik terechtkom. Een flaneur, die overal aanschuift. Door de hele stad, bij congressen en in buurthuizen, een soort stadsorakel, dat op vaste plekken in de stad spreekuur houdt. Een wandelende zonderling waar je terecht kan voor raad en daad. Ja, ik denk dat dat mijn toekomst wordt.’
Ook schreef hij al jaren aan een boek. Dat is er nu: ‘Brieven aan God en andere mensen’. Een veelzeggende titel, want de vermenselijking van het Opperwezen is niet alleen maar grappig bedoeld. In zijn epistel aan de Schepper, vertelt het protestante jongetje Van Vliet dat hij Hem eertijds in een jeugdig protest vaarwel heeft gezegd: ‘Ik kon Uw heiligheid op geen enkele manier combineren met de Sturm und Drang van mijn hormonale ontwikkeling.’
Nu het rijke leven zijn voltooiing nadert, wendt hij zich weer tot de Almacht, die hij als cabaretier bespotte: ‘Daarmee kon ik in het zelfgemaakte heiligdom van het theater mijzelf in het centrum van mijn eigen eredienst plaatsen. Dat is heel lang goed gegaan. Het is zelfs meetbaar geworden in materiële welstand: gouden platen, prijzen en koninklijke onder- scheidingen. Maar nu ik drieëntachtig ben geworden, werkt dat systeem niet meer.’
Er valt veel te citeren uit dit brievenboek, de taal van Paul van Vliet is trefzeker, altijd licht van toon en gekruid met de Haagse melancholie, die hij van zijn moeder erfde. De brieven aan zijn ouders behoren tot de ontroerendste in deze bundel, die als een goede Van Vliet-show is opgebouwd uit ernst en luim.
Kenners van zijn leven en werk zullen veel bekends tegenkomen, zoals het weggevoerde schoolvriendje Japie Groen, de vriendschap met Audrey Hepburn en de kalverliefde voor Ilse op het jeugdkamp die in hem het artistieke vuur ontstak. Sommige stukken zijn anekdotisch, in andere brieven doet hij een poging tot grondige zelfanalyse. Het genre van de brief suggereert een zekere intimiteit, maar je merkt dat de schrijver worstelt om tot volledige openheid en verdieping te komen. Paul van Vliet koestert zijn vormkracht, hij weet de taal te boetseren als geen ander, maar jongleert ook met zijn humoristische impulsen, ongetwijfeld om zijn zwaarmoedige inborst van een tegenwicht te voorzien.
In een brief aan zijn zus Helmi vertelt hij openhartig over de depressie die hem velde en citeert de instructieve woorden van Proust: ‘Je hebt geen nieuwe landschappen nodig, maar nieuwe ogen.’ Wie de bodem bereikt, stuit op harde inzichten: ‘Ik heb altijd gedacht dat er pas van me kon worden gehouden als ik iets presteerde. Niets bleek minder waar.’
Aan kabouter Gruno, een door zijn vader gecreëerd fantasiewezen uit zijn jeugd, woonachtig in het Haagse Bos, schrijft hij een lange brief vol ontboezemingen over zijn theaterleven, die hij uiteindelijk toch omkadert met de controlerende zin: ‘Ik ga mijn eigen zorgvuldig opgebouwde imago hier verder niet zelf beschadigen.’
In die worsteling zit de kern van een nieuw schrijverschap, dat de ‘afheid’ van de kleinkunst voorbij zal gaan. In romanvorm bijvoorbeeld, met nieuwe creaties die door Den Haag dwalen. De benodigde ogen heeft Paul wel, zoals blijkt uit deze observatie over zijn moeder: ‘De spaarzame keren dat ik op uw slaapkamer ben geweest, zag ik hoe u voor uw toilettafel zat en uw haar borstelde met wilde rukken, die een verborgen drift deden vermoeden.’
Dat Paul van Vliet God inmiddels als metgezel heeft verwelkomd, betekent nog niet dat hij nu al met Hem moet gaan wandelen. Er is nog zoveel niet gezegd..
Paul van Vliet, Brieven aan God en andere mensen. Uitgeverij: Balans.Prijs: € 19,99, E-book: € 9,90