Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Het was zomer geworden en dat moest gevierd. Mijn Sensa Umbria stond te smeken in de hoek, dus trok ik mijn wielerhansopje aan en ging op pad. Je hoopt altijd dat je nog zoveel snelheid weet te genereren dat de belachelijkheid van de uitdossing niet wordt opgemerkt. Want ook bij wielrenners heb je een soort cheerleaders-effect. In een groep en in volle vaart oogt het allemaal retestoer, maar wanneer de eenzame fietser met spillebeentjes, te strak broekje en air bag rond de navel afstapt, dan is de tragi-komedie nabij. Voorlopig ging alles voorspoedig, ik suisde door de Haagse hooglanden en nam, geïnspireerd door de huidige Nederlandse wielersuccessen, een overmoedig besluit. Aan het eind van de De Savornin Lohmanlaan vormt een stoere bult de laatste hindernis naar de eeuwige zee.
Ik schakelde terug en trachtte, slalommend om de strandgangers, deze col tweewielig te nemen. Op het hoogste punt is de beloning ongeëvenaard: een uitzicht van buitenlandse allure. Blauw de zee, geel het strand, bruin-roze wat zich daar op beweegt. Het is een bergje als het leven zelf: de klimtocht, de verwachting, het hoogtepunt, dan de afdaling, waar het niet meer om pure kracht en drift gaat, maar om wijsheid en beheersing.
Om bij te komen van inspanningen en inzichten installeerde ik me in het naast de strandafslag gelegen paviljoen. Het strand was goed gevuld, maar de zee werd ongemoeid gelaten, want het schitterende water was nog koud. Dat weten kustbewoners wel.
Vlakbij mij, in een klaarblijkelijk gereserveerd gedeelte van de strandtent, nestelde zich een groep van zo’n dertig mannen en vrouwen tussen de veertig en zestig. Ze waren ontspannen, leken elkaar allemaal wel te kennen, sommigen verhielden zich wat inniger met elkaar, maar ze straalden ook een zekere ernst uit.
Er werd een toost uitgebracht, het glas werd naar de stralend blauwe hemel geheven, waarbij er een naam werd genoemd van een vrouw, die er niet bij was. Die er niet meer bij was, zo begreep ik uit de verhaalflarden die mij toewoeien. De vrouw was er in zekere zin wel bij, want toen het gezelschap anderhalf uur later over het stilgeworden strand liep, zag ik vanuit de verte hoe een spetterende delegatie in snel nat wordende kleren de noordwestenwind trotseerde en haar as, vergezeld van rozen, in de zee strooide. Hun liefdevolle hilariteit was hartverwarmend.