Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
’t Is weer september. Een melancholiek liedje uit mijn jongste schooljaren, dat de herintrede na de vakantie in de klas begeleidde. Dit proces wordt, vooral in de buitengebieden, ingezet met grote spandoeken langs de wegen, waarop fietsende kinderen in gezelschap van de tekst ‘We gaan weer naar school’ staan afgebeeld.
In mijn eigen Haagse torenkamer heb ik die spandoeken niet nodig, mijn buurt is rijk aan basisscholen. Het is een aantal jaren wat rustig geweest, de drie scholen waartussen ik woon werden allemaal gesloopt, gerenoveerd en weer opgebouwd. De school achter mijn huis kwam vorig jaar al in bedrijf, met ingang van deze september klinkt het concert der spelende kinderen weer in stereo. Ik woon op precies de juiste afstand om van deze hoopgevende kakofonie te genieten.
Uiteraard heb ik inmiddels het nieuwe schoolgebouw geïnspecteerd, voornamelijk van de buitenkant. Als erkend wandelaar met mijn eigen kleine kereltje hebben we het bouwproces nauwlettend gevolgd. Met de vele ouders in mijn kinderrijke straat werden de vorderingen besproken.
Nu viel het ons op dat het schoolplein wel erg vol was geraakt met speelobjecten. Het was al niet zo groot en de inpandige peuteropvang claimde ook een met een eigen pallisade afgeschermd gebied. Behalve de gespaarde eeuwenoude bomen was het speelveld gevuld met gemetselde muurtjes, doorkruiprioolbuizen, klimrekken op een houtsnippertapijt en een artistiekerig caravan-achtig bouwsel, waarvan wij, fantasieloze volwassenen, niet meteen nut en doel zagen.
‘Een ADHD-speelplaats,’ grinnikte een vader. Een ander wist te melden dat de inzamelingsactie voor nieuw speeltuig té succesvol was geweest. Ach, je lult wat af bij zo’n schoolhek, zeker als de milde septemberzon zijn helende werk doet.
De grote vraag was: zouden de kinderen nog wel ruimte genoeg hebben om te rennen, tikkertje te spelen of te voetballen? De meest recente wedstrijden van het Nederlands elftal leerden immers dat wij voetballend talent beslist niet in de kiem moesten smoren.
En zou die overdaad aan speelmogelijkheden de fantasie niet doden? Hadden wij vroeger ook niet genoeg gehad aan een plein, een bal en een springtouw? Zo neuzelend raakte wij aan de praat met een opgewekte juf van de buitenschoolse opvang.
‘Ach,’ zei ze stralend, ‘kinderen spelen overal en met alles.’ Een krullenmeisje bewoog zich langs de spijlen over het hek. Op de grond zwommen namelijk haaien, zo legde ze uit.
Niets aan de hand in kinderland.