(Den Haag Centraal, 22-3-13)
De voetbalkampioenen van 1988 speelden twee jaar later in Italië een niet al te lekker WK-toernooi. Het waren vrijwel dezelfde spelers, maar de spirit was totaal anders. De bondscoach, toch getooid met de slagvaardige naam Beenhakker, liep rond met een mysterieus blauw oog. De meeste spelers hadden liever Johan Cruijff als trainer gehad, de pers roerde zoals het hoort in de drek en er waren allerlei ego’s die het geheel meenden te moeten overstijgen. Maar het belangrijkste was: we bakten er niets van. Op de rand van de uitschakeling plande de dolende leiding een optreden van Freek de Jonge, die als hofnar rondom het team hing. Freek riep in een uiterste poging het tij te keren op tot ‘nederigheid.’
Een begrip dat in de papagaaienwereld van het voetbal in korte tijd een enorme opmars maakte. Marco van Basten en zijn kornuiten hadden het opeens niet meer over ‘doordekken’, ‘opkomende vleugelverdedigers’, ‘de vallende bal’ of ‘in de zestien komen’, maar over ‘nederigheid’. En dan waren deze jongens nog van een leeftijd en afkomst dat ze zich iets bij dat begrip konden voorstellen. Zij hadden nog krantjesgelopen en auto’s gewassen en waren niet op hun zestiende al gapend voetbalmiljonair.
Na de uitschakeling tegen Duitsland, altijd de aangewezen beul in dit soort situaties, verdween het begrip ‘nederigheid’ snel van de agenda. Maar afgelopen week herleefde het bij mij in volle glorie. Ik heb in mijn carrière enige successen gekend en ook wat bekendheid genoten, maar de huidige crisis leert ook dat resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor heden of toekomst.
Ik had in het kader van de boekenweek een bevriende boekhandel toegezegd om te signeren en bovendien iedereen die een boek kocht (van welke auteur dan ook) te belonen met een toepasselijk kwatrijntje. Toen ik mij op het afgesproken uur meldde, was er vanwege de drukte in de winkel nog geen tafeltje neergezet. Ik wachtte geduldig totdat het personeel tijd voor mij had en heb vervolgens zelf een tafel uit het keukentje gehaald en door de winkel gesjouwd. De aanvechting om gebelgd de boekhandel te verlaten heb ik bedwongen en gelukkig maar, want spoedig verschenen enige bekenden en andere kooplustigen. Ik kreeg een lekker kopje thee van de zaak. Mijn beloning bestond voorts uit een hartelijke handdruk en een ter plekke afgetroggeld boekenweekgeschenk, maar voornamelijk uit het louterende besef dat een beetje nederigheid nooit kwaad kan.