Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Toen onze verre voorouders de ingewanden van hun grot zaten te decoreren, konden ze niet vermoeden dat er aanstaande zondag 14 juni een stoepkrijtwedstrijd in de Weimarstraat plaats gaat vinden. Maar logisch is het wel – soms moet je niet al te bekrompen stappen door de geschiedenis maken – want het tekenen zit de mens in het bloed. Iedere openbare ruimte getuigt daarvan en de geheimzinnige oorsprong van de afbeeldingen intrigeert me altijd. Liefdesbetuigingen, activistische kreten, egodronken tags, hinkelbanen door een ongeoefende kinderhand op het plaveisel gekrijt, wanneer zagen ze het levenslicht? Door wie? Waarom? Hoe lang zullen ze bestaan?
Ooit was de Weimarstraat verworden tot een omgeving waar onze minder subtiele verre voorouders zich zeer thuis hadden gevoeld, maar de onvermijdelijke welvaart alsmede de goede intenties van bewoners en overheid hebben er een bijzondere Haagse plek van gemaakt.
De (inmiddels Nieuwe) Regentes is een van de buurttotems. In Den Haag heerst een zekere creativiteit ten aanzien van voormalige zweminrichtingen. Ze maken er een tramtunnel van, of in dit geval, een theater. Dat de bezuinigingsgolf overleefde door sterke krachten in de buurt. Want die zijn er in deze gemeleerde wijk. Vorige week presenteerde ik de talentenjacht ‘Het beste uit de buurt’. Een prachtige avond waarin naast de deelnemers ook het zeer enthousiaste publiek een hoofdrol speelde. Men kwam om de eigen favoriet aan te moedigen, maar was minstens zo genereus jegens de andere optredenden. De applausmeter van technicus Alfred, onderdeel van de jurering, raakte bijna onklaar van het opgewonden tumult.
Kortom, een manifestatie van artistieke saamhorigheid, die mij, evenals dat komende Eigenwijs Weimar-festival (met naast stoepkrijten o.m. ook muziek en poëzie op straat en in winkels) zeer kan bekoren. Er is in de cultuur de laatste tijd veel waardevols naar de kloten gegaan. Het adagium van de tv-politici was dat ‘de kunst zijn eigen broek moeten kunnen ophouden’. De stereotypering van de subsidieverslindende niet-rendabele kunstenaar werd tijdens de bezuinigingsorgieën niet bepaald ontkracht. In mijn blijdschap over de eigen Weimarse kracht heb ik tot mijn schrik een bondgenoot in de VVD van cultuurterminator Halbe Zijlstra en in minister Bussemaker, ooit een PvdA-kunstvriend. (PvdA, wat is dat ook alweer?). Het triomfantalisme druipt ervan af: kijk, kijk, die kunstenaars, je knijpt ze af en ze leveren eindelijk wat op. Alles is immers handel. Maar wie de kunst laat verdorren, staat eeuwig in het krijt.