Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Het is weer mei, de actuele oorlogsfeuilletons maken twee minuten plaats voor verhalen en gedachten over Dat Wat Nooit Meer Zou Gebeuren. Ondertussen denk ik aan mijn omaatje. Klein, soms vinnig en met een groot hart voor dieren. Haar boekenkastje was gevuld met natuurboeken vol foto’s en verhalen over wilde beesten. We hebben in het Wassenaarse dierenpark nog eens meegemaakt hoe ze even keurend kneep in de staart van een tijger, die slordig onder de dubbele hekken door zwiepte. Het roofdier vond dat niet leuk, maar stond uiteraard machteloos. Oma vond de tijger het mooiste dier.
Ze had een volière met wel vijftig vogeltjes, waar ze liefdevol voor zorgde. Een soort voortzetting van haar grote gezin. Negen kinderen gehad, twee dochters, daarna zeven jongens, van wie mijn vader de oudste was. Het jongetje dat na hem geboren werd heette Gerard en stierf na een jaar. De eerstvolgende boreling werd zonder pardon ook Gerard genoemd, mijn oom Gerard. Ongetwijfeld een katholieke traditie, maar het had ook iets vastbeslotens: we zullen een Gerard op de wereld zetten.
Aan mijn moeder, met wie ze in een adempauze van het hectische gezinsmanagement soms vertrouwelijk durfde te zijn, vertelde ze dat het haar veel verdriet had gedaan. Dat arme bleke zieke jongetje dat stierf. Dat je acht andere kinderen hebt gekregen, maakt niet uit. Verder was ze een eeuwig in potten en pannen roerende moeder voor de drie kinderen van de buurman, die weduwnaar was.
Ze had genoeg in haar leven meegemaakt om bitter te zijn en zo klonk ze dan ook wel eens. Ze kon grof in de mond zijn, maar niet minder vermakelijk. Tot op hoge leeftijd had ze ‘mevrouwen’. Rijke, soms adellijke dames bij wie ze in de huishouding werkte. Soms kwam er een nieuwe bij: ‘Ze zegt tegen mij: voor de schoorsteenmantel gebruik je de stofdoek en voor de vloer de harde borstel en voor de… nou, afijn, toen dat wijf weg was, pakte ik de plumeau en ragde zo door de hele zooi heen.’
Ik vond haar lief. Als oudste kleinkind heb je het voorrecht veel samen met je grootmoeder te zijn. Logeren, samen op stap.
Ze werd begraven vanuit de mooiste katholieke kerk van Den Haag. Uiteraard zwaar onderverzekerd, de kinderen hebben mogen lappen, maar er was niemand die zo’n stijlvolle herdenking meer verdiende.