8-10-2001 |
|
Column Metro
De troost van het eeuwige eiland.
Het land wordt leger, het Nederlands verdwijnt op de ANWB-borden, en nu, zo
iets na het middaguur begint de mist, die de Afsluitdijk tot een tunnel
maakte, langzaam op te lossen. De zon bestraalt hier en daar al onbelemmerd
het felle septembergroen van de Friese prairies. Als een bloeddruppel die
de opperhuid zoekt kruipt mijn autootje door steeds fijner vertakte
weggetjes naar de rand van het land.
Terpen aan de einder, zwermen vogels boven het verstilde Lauwersmeer, de
kromming van de dijk, de vernevelde silhouetten van de sluizen en daar is
het zilte eindpunt: Lauwersoog.
Ik ben met mijn zus op weg naar Schiermonnikoog. Twee en een half jaar
geleden was ik er voor het laatst, toen nog met onze moeder. Tientallen
malen eerder heb ik de oversteek gemaakt, met familie, vrienden en
geliefden. Ik denk dat ik zowat elke struik op het eiland ken en misschien
ook nog wel alle rondkuierende fazanten en konijnen.Geen bezoek is compleet
zonder een totale controle van alle eeuwige plekjes, overigens met een
huurfiets van de gebroeders Soepboer in een paar uur tijd te realiseren.
De kaartjes voor de veerboot zijn gekocht, de bagage in het gereedstaande
door zeil beschermde karretje geplaatst en van nu af noemen we de reis een
ritueel. Om de spanning er nog even in te houden, hult het eiland zich in
een laatste kleed van mist. De Waddenzee, die de veerboot tot een elegante
boog dwingt, klotst zijn nauwelijks zichtbare spel van eb en vloed. Maar een
scheefgetrokken boei onthult de kracht van de stroom, die dit fascinerende
waterlichaam permanent in beweging houdt. Misschien dat je er daarom wel
rustig van wordt, het water maakt zich al druk, dus waarom zou jij het nog
doen.
Inmiddels zijn de twee torens (de witte is water- en de rode is vuur-) van
het eiland zichtbaar geworden. De meeste passagiers hebben de rokerige roef
verlaten en hangen verlangend over de railing op het zonnedek, dat zijn naam
aan het waar maken is.
Over de veerdam, die als een wenkende arm naar de geul tast, rijdt de bus en
je kent de chauffeur. Dadelijk volgt het aanmeren, het gulzige wachten tot
de loopbrug geslagen is, en dan het uitwaaieren van alle gasten over het
eiland, dat klein is, maar moeiteloos zijn bezoekers weet te verbergen.
Althans, in voor -en najaar. Ooit zeilde ik er in de zomer heen, compleet
met al dan niet ingecalculeerd droogvallen, en toen er eindelijk genoeg
water stond in het geultje naar het jachthaventje, was ik onthutst door de
drukte. Zo wilde ik mijn eiland niet kennen.
Maar zo nu, half september, is het wel okee. Goed, je komt de meeste andere
Schiergangers zes keer per dag tegen (op het strand, op de fiets in het bos,
zittend op een bankje aan de Westerplas, in de supermarkt, op het terras in
het dorp, wandelend in de kwelder), maar vaak genoeg bevind ik me in
gelukzalige eenzaamheid met de zo vertrouwd gestoffeerde natuur.
Ik wandel met mijn zus over het brede strand en onze moeder is vaak in onze
gedachten en woorden. Zo zwanger is het eiland van herinneringen, dat het
misschien daarom zo lang heeft geduurd aleer we weer zijn gekomen. Nu zijn
we sterk genoeg om ook het eiland op de hoogte te stellen van wat er is
gebeurd. Dat zíj niet meer zal komen. Het eiland heeft de mededeling kalm
opgevat, heeft ons getroost door gewoon te blijven liggen waar het lag. En
het heeft ons in uitbundige herfstsfeer duidelijk gemaakt, dat het niet erg
dat is dat zij niet meer zal komen. Omdat ze immers overal al is.
Marcel Verreck
|