04-11-2004   Propia Cures
VAN GOGH LOS *

Ergens eind jaren '80 vervoer ik Theo van Gogh in mijn aftandse Peugeotje door de stad. Wij vormen voor even een sjofele drie-eenheid, waar de Tokkies nog een puntje aan zouden kunnen zuigen. Twee bolle kereltjes met hoge lawaaistem in desolate outfit uit Haagse contreien. Jaren later zal een passerende dame bij het zien van een theaterposter met mijn beeltenis argeloos zeggen: 'Wie is die iets knappere versie van Theo van Gogh?' Een fijn compliment, maar ik kan er nu niet meer om lachen.
We staan in een stadsfile op de Nieuwezijds -verdomd, vlak achter de Dam!- en ik merk opeens dat ik geen druk meer voel onder mijn rempedaal. We rijden godzijdank stapvoets en stiekum gebruik ik mijn handrem om het afgeragde vehikel tot stilstand te brengen. Aanvankelijk verzwijg ik deze malheur voor mijn passagier in zijn goedgevulde leren jekkie. Hij bespreekt met kenmerkende monterheid de onafzienlijke reeks sukkeligheden die zijn scherpe regisseursoog dagelijks waarneemt. Het met vrolijke walletjes getekende hoofd zoals gebruikelijk lichtjes opgeheven, de blonde lokken rondvliegend van het hoofdschudden.
'Theo, volgens mij doet mijn rem het niet goed meer,' piep ik uiteindelijk.
Bang was hij toen natuurlijk ook al niet. Voorzichtig voortgaand bereiken we veilig onze bestemming. Met grote vanzelfsprekendheid bedankt hij me voor de lift.
Nu ik in deze kutdagen terug móet denken aan dit voorval, formuleert mijn ongeneeslijk humoristenbrein als vanzelf de gedachte: Theo van Gogh aan boord, gelijk de rem onklaar.
Het zou een grap moeten zijn, maar meer dan een bescheiden troostlachje krijg ik er niet uitgeperst.

Het is 1987, ik ben net, ondanks mijn grote bek, benoemd tot PC-meeloper en schud de nieuwe gastredacteur de hand. Theo heeft een hilarisch feuilleton geschreven over het Hollywood der Lage Landen en hij begint met zichtbaar plezier voor te lezen. Ook al weten wij niet altijd meteen wie de derderangs filmtypes zijn die hij nu weer aan zijn woeste pen rijgt, we rollen regelmatig over de grond van het lachen. Nu nog kan ik met gemak een selectie aan dodelijke schilderingen citeren: 'de regisseuse stond erbij als een bedremmelde molshoop', kraaienpoten liepen de presentatrice als wegversperringen over het gezicht', 'de rood gestifte lippen staken als een uier boven haar pronte tietwerk' enzovoorts enzovoorts. Krachtige beelden die je niet kan vergeten, temeer daar Theo er in zijn produktieve leven nooit voor is teruggeschrokken een geslaagde formulering te recyclen.
Ook de heren worden in dit overzicht van de stand van zaken in de Nederlandse film niet ontzien: veel slapzakkige, corrupte en polderperverse types passeren de revue. We worden benieuwd naar de daadwerkelijke inspiratiebronnen van de croniqueur. Als wij ons later in gezelschap van Theo in filmkringen bewegen hoeft hij ons deze slachtoffers vaak niet eens aan te wijzen. Je ziet al van een afstand wie model heeft gestaan.
Ook De Regisseur zelve, 'met zijn vollemaansgezicht', wordt niet zonder enige zelfkennis neergezet als een gulzige pestkop vol laconieke one-liners. Lees er 'De Kleine Luyden' nog maar eens op na.

In die tijd heeft hij met Max Pam en Boudewijn Buch een côterietje op de radio waarin het wekelijkse kunstaanbod wordt behandeld. Zodoende heeft Theo zich verplicht tot het bezoeken van een cabaretprogramma van het duo 'Frisse Jongens.' Hij heeft een somber voorgevoel en vraagt mij hem te begeleiden. Misschien dat ik hem als overenthousiaste cabaretier kan opvrolijken. Terwijl een overvolle Kleine Komedie uit zijn dak gaat (inmiddels is dat bij lachtheater de standaardprocedure) en ik me eerlijk gezegd ook best zit te vermaken, hoor ik naast me diepe zuchten van een oprecht wanhopig mens. 'Woordspelingen waar zelfs Seth Gaaikema in zijn zwartste dagen niet op zou komen,' kreunt hij als het langdurige slotapplaus hem heeft verlost. 'Pilsje, Theo?' Maar onze wereldverbeteraar is weer eens aan de Spa blauw.

Ook het cabaretje dat ik met mijn vriend Paul Pleijsier opvoer in Theater Bellevue bezoekt hij in gezelschap van Heleen en de PC-crew. Zoals altijd is zijn oordeel vlijmscherp en bliksemsnel: 'Nou, ik heb vijf goeie dingen gezien, dus het was toch een mooie avond.' Het heeft even geduurd aleer ik dit als een compliment kon opvatten. Zijn vriendelijke aanwijzingen komen neer op een onmiddellijke herschikking van het materiaal: 'Je moet juist beginnen met dat neerknuppelen van die zeehond!'

Ik zie de beelden van bloemen die voor zijn huisdeur gelegd worden en krijg een opvlieger van de schaamte. Ik voel mezelf weer staan voor die deur, als nieuwbakken tv-presentator. In gezelschap van anti-nicotine-fanaat Fons Nijpels zal ik de tevreden roker voor de lens van een draaiende camera uitroepen tot 'Aso van de week'. Een overval, notabene op een zondagochtend. Er is een lullig kleitablet met inscriptie vervaardigd dat ik van de zenuwen uit mijn poten laat vallen.
Blijmoedig opent Theo de deur: 'Hee Marcel!' O wat sta ik daar te kijk met mijn verkruimelde medaille en mijn ge-meneer-Van Gogh. Maar Theo gaat er eens goed voor staan, steekt er eentje op, begint te redeneren en blaast leunend tegen zijn deurpost de anti-rookfundamentalist naar de andere kant van de straat. Godzijdank is dit gênante tafereel nooit uitgezonden. Na afloop troost Theo mij met de bemoedigende woorden: 'Nou ja, iedereen moet zijn centjes verdienen.'

Afgelopen dinsdag dwaal ik door de stad. Doorkruis het Oosterpark, uitgevoerd in onschuldige herfstkleuren, kort daarvoor de vluchtweg van de weerzinwekkende moordenaar. Bij het plekje met de bloemen, de briefjes en de kaarsjes lopen mens en pers te hoop. Veel bekenden tref ik, vol verbijstering geschaard om deze brute krater in het stadsleven. 's Avonds op de Dam, talloze omarmingen later, heb ik nog steeds het gevoel in een parallel universum te leven.

Woensdag. De nacht doorwaakt met de eindeloos doorzeurende Amerikaanse verkiezingen. Ver na het ochtendlicht gaan slapen. Wakker geworden. Teletekst. Bush en Kerry, het zal best. Maar Theo Van Gogh is nog steeds dood.
Zo vaak heb ik hem de laatste jaren niet gezien. Wel op tv, wel dikwijls gelezen. We schrijven allebei in Metro. Zijn werk wordt steeds beter. De neiging om zijn kunstwerken met kinderachtigheden te verpesten blijft achterwege. Zijn geflirt met de zelfdestructie lijkt verleden tijd. De laatste keer dat ik hem spreek is bij de pin-automaat op het Heinekenplein. 'Hee, kijk mijn broer,' zeg ik grapjurkend. Hij onderhoudt mij streng over de badinerende woorden die ik in een Volkskrant-quote aan het cabaret-gehalte van de LPF heb gewijd. Tenslotte is zijn vriend Pim wel vermoord en dat is niet om te lachen. Je kan niet overal een grapje van maken, ook al moet je je centjes verdienen. Het afscheid is uiteraard hartelijk.
Theo van Gogh is een generatiegenoot. Een man die in dezelfde tijd als ik rondwandelde op deze wereld. En daarin zijn sporen heeft nagelaten. Ik heb hem gekend. Een beetje. Niets meer en niets minder. Zoals vele anderen. Ik heb het leuk met hem gehad. We hadden het nog veel langer leuk met hem moeten hebben.

Marcel Verreck

* Ook te lezen in het komende nummer van Propria Cures. Zie www.propriacures.nl .