Auteursarchief: Marcel Verreck

PLAATS (90): Weimarstraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

UnknownToen onze verre voorouders de ingewanden van hun grot zaten te decoreren, konden ze niet vermoeden dat er aanstaande zondag 14 juni een stoepkrijtwedstrijd in de Weimarstraat plaats gaat vinden. Maar logisch is het wel – soms moet je niet al te bekrompen stappen door de geschiedenis maken – want het tekenen zit de mens in het bloed. Iedere openbare ruimte getuigt daarvan en de geheimzinnige oorsprong van de afbeeldingen intrigeert me altijd. Liefdesbetuigingen, activistische kreten, egodronken tags, hinkelbanen door een ongeoefende kinderhand op het plaveisel gekrijt, wanneer zagen ze het levenslicht? Door wie? Waarom? Hoe lang zullen ze bestaan?
Ooit was de Weimarstraat verworden tot een omgeving waar onze minder subtiele verre voorouders zich zeer thuis hadden gevoeld, maar de onvermijdelijke welvaart alsmede de goede intenties van bewoners en overheid hebben er een bijzondere Haagse plek van gemaakt.
De (inmiddels Nieuwe) Regentes is een van de buurttotems. In Den Haag heerst een zekere creativiteit ten aanzien van voormalige zweminrichtingen. Ze maken er een tramtunnel van, of in dit geval, een theater. Dat de bezuinigingsgolf overleefde door sterke krachten in de buurt. Want die zijn er in deze gemeleerde wijk. Vorige week presenteerde ik de talentenjacht ‘Het beste uit de buurt’. Een prachtige avond waarin naast de deelnemers ook het zeer enthousiaste publiek een hoofdrol speelde. Men kwam om de eigen favoriet aan te moedigen, maar was minstens zo genereus jegens de andere optredenden. De applausmeter van technicus Alfred, onderdeel van de jurering, raakte bijna onklaar van het opgewonden tumult.
Kortom, een manifestatie van artistieke saamhorigheid, die mij, evenals dat komende Eigenwijs Weimar-festival (met naast stoepkrijten o.m. ook muziek en poëzie op straat en in winkels) zeer kan bekoren. Er is in de cultuur de laatste tijd veel waardevols naar de kloten gegaan. Het adagium van de tv-politici was dat ‘de kunst zijn eigen broek moeten kunnen ophouden’. De stereotypering van de subsidieverslindende niet-rendabele kunstenaar werd tijdens de bezuinigingsorgieën niet bepaald ontkracht. In mijn blijdschap over de eigen Weimarse kracht heb ik tot mijn schrik een bondgenoot in de VVD van cultuurterminator Halbe Zijlstra en in minister Bussemaker, ooit een PvdA-kunstvriend. (PvdA, wat is dat ook alweer?). Het triomfantalisme druipt ervan af: kijk, kijk, die kunstenaars, je knijpt ze af en ze leveren eindelijk wat op. Alles is immers handel. Maar wie de kunst laat verdorren, staat eeuwig in het krijt.

PLAATS (89): Pension Walda

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Sonny Boy is overleden. Op 85-jarige leeftijd. Hij heette Waldemar Nods, net als zijn Surinaamse vader. Zijn moeder was de Hollandse Rika (een stuk ouder, getrouwd, moeder van vier kinderen). Ik was een van de weinigen die zijn hartverscheurende levensverhaal niet kende.
Natuurlijk wist ik van het boek van Annejet van der Zijl, het had zich al vaak op een presenteerblaadje aangeboden. In het vakantiehuis op Bonaire stond het in de boekenkast. Mijn gezellin las het en was diep onder de indruk. Ik had een stapel boeken weg te werken en kwam er niet aan toe. Inmiddels heb ik het boek al enige jaren in huis, ik erfde het van mijn zus, wier boeken in mijn bibliotheek staan uitgestald. Dat vergroot haar aanwezigheid, terwijl het ook haar pijnlijke afwezigheid accentueert. Soms ga ik in die aan haar gewijde ruimte zitten lezen. Sonny Boy lag al tijden op het leestafeltje klaar, maar er waren eerst nog andere werken die gelezen en ook geschreven moesten worden.
Het boek is verfilmd en, geheel tegen mijn gewoonte, maar door urgentie en tijdgebrek gedwongen, kijk ik die film eerst. Hij is in 2012 op televisie uitgezonden en je kan hem nog steeds vinden op ‘uitzending gemist’. Zonder al te grote ontsporingen, de Nederlandse cinema eigen, ontrolt zich het verhaal. Een helder sprookje vol gruwelijkheden maar ook vol hoop- en liefdevolle momenten en ontroering. Juist omdat het bijna de allure van een kinderfilm heeft, komt het zo hard binnen. Al heb je het als vader van een lief, bijna achtjarig jongetje al gauw te kwaad.
Later lees ik het boek en weer treft het me hoe Haags het verhaal is. Het speelde zich bij mij om de hoek af, al was ik er nog lang niet. Maar de plekken wel, zoals de Azaleastraat waar de ouders van Sonny Boy elkaar leerden kennen. In de film is dat huis zo te zien gesitueerd in het Renbaankwartier. Op de Gevers Deynootweg en aan de Zeekant waren de locaties van ‘Pension Walda’, waarmee Waldemar, Rika en hun zoontje voor de oorlog in hun levensonderhoud voorzagen. Vanwege de bouw van de Atlantikwall wordt het pension (in de film) verplaatst naar een ogenschijnlijk Duinoordse straat. Maar het was de Pijnboomstraat, zo meldt ook het knipsel dat mijn zus als een stille boodschap in het boek gevouwen heeft.

PLAATS(88): Tennispark De Bataaf

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Tom Okker keek altijd alsof hij moest poepen. Een groot tennisspeler, geen killer. Wel in het dubbelspel, met Marty Riessen en later de Pool Fibak. Hij moest tegen Björn Borg, toen nog een kampioen en geen onderbroek. Wanhopig keek Tom naar zijn snaren en frutselde er wat aan. Het mocht niet baten. Maar we waren trots, want hij haalde de halve finale. Ook mooi. We zijn een polderland. Toen Joop Zoetemelk in de Tour de France eindelijk eens hoger eindigde dan de tweede plaats, leek hij er zelf nog het meest verbaasd over. Gerrie Knetemann moest bij de meet in Parijs Joops arm de lucht insteken.
Richard Krajicek won Wimbledon wel. Waarschijnlijk meer door zijn Tsjechische dan door zijn Haagse roots. Hij kon wél dodelijk zijn. Het strafkamp van zijn jeugd betaalde zich uit.
Zijn generatie kende veel goede spelers, maar successen werden ook nu voornamelijk in het dubbelspel geboekt. Inmiddels zijn de Grand Slam-tournooien al vaak in de tweede ronde gezuiverd van landgenoten. Op teletekst staan treurige berichten over nationale tenniscoryfeeën die in de kwalifyer-ronde van een Challengertournooi zijn gestrand. Soms stijgen ze op de wereldranglijst van 174 naar 145. Ook best knap natuurlijk.
Een trainersgenie als Louis van Gaal, die met een jongensboekclubje derde op het WK wordt, is niet overal voor handen. Na het WK werd de hele, door Van Gaal bijgeschoolde Feyenoorddefensie verkocht, waardoor de club weer boven Jan kwam. Financieel dan. Laten we over de rest maar zwijgen.
Met onze tennissers zullen we geduld moeten hebben. We doen gewoon even niet mee. Er is echter wel een andere winst die we kunnen behalen: het genieten van het tennis zoals ik dat ooit gespeeld heb. Niet de bal langs elkaar slaan, maar proberen de bal zo veel mogelijk in de buurt van de ander te spelen. De zwaartekracht is als tegenstander al heftig genoeg. Ik had ooit een schoonvader, voormalig clubkampioen, die zonder zichtbare moeite mijn meest kromme ballen slagklaar retourneerde.
Dat was ook de intentie van mijn moeder en haar beste vriendin als ze op dinsdagochtend in hun witte kleren door de Scheveningse Bosjes naar de Bataaf fietsten. Sámen spelen. In de vakantie mochten we erbij zijn, wij dolden in de oude speeltuin, zij stralend en lachend in die van hun.
Daarna dronken ze koffie en kregen wij een ijsje.

PLAATS (87): Waldorpstraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Er kwam een meisje aan de deur. Een vrouw, maar toch een meisje. Ze was al eerder aan de deur geweest. Ze zei dat ik zo’n lieve zoon had. Als ze over hem sprak klaarde haar droevige gezicht op. Ze wilde graag op hem passen. Ik zei dat dat niet hoefde en beaamde dat het een grote lieverd was. Ze draaide met haar ogen en droop teleurgesteld af, een onverstaanbare groet mompelend.
Nu was ze terug. Op deze vroege maandagochtend. Ik was nauwelijks aangekleed. Ze vroeg of ze kon bellen. Iets met een deurwaarder en geld. Schichtige blik. Ik had daar geen trek in. Ik wilde eigenlijk niets met haar te maken hebben. Ik zei haar dat ik dat liever niet deed. Ze was teleurgesteld maar ook vasthoudend. Ik wilde dat ze wegging, ik wilde koning blijven in mijn eigen grote, fijne, veilige huis. Dat ze dol was op mijn zoontje vond ik al eng genoeg. Wacht even, zei ik en sloot de deur. Ik maakte mijn kleding in orde. Toen deed ik de deur weer open. Daar stond ze nog steeds treurig te wezen. Ik kon haar nu ook ruiken. De geur van iemand die op straat leeft. Ik vroeg haar waarom ze geen telefoon had. Ik wees haar op een telefooncel verderop in de straat. Een van de laatste van Den Haag, denk ik. Had ze niet iemand die haar kon helpen? Ze wilde niet bij haar ouders langs, want die dachten dat zij haar pillen niet nam. Kon ze niet gewoon naar het opgegeven adres? Het was helemaal in de Waldorpstraat, zei ze.
Oké, zei ik, kom maar binnen. Ik gaf haar de telefoon. Ze zag mijn tegenzin. Nee, ze ging wel naar de Waldorpstraat. Kom op, zei ik, bel maar. Ze ging bij de tafel staan en belde. Uit de hoorn klonk: al onze medewerkers zijn in gesprek. Ik ging als een beveiliger op de bank zitten. Ze zag de foto’s van mijn zoon en ze lachte even. Hoe heet uw zoon, vroeg ze. Daniël, zei ik. Oh toch, zei ze, wat een mooie naam. Alle medewerkers waren nog steeds in gesprek. Slaapt de kleine man, vroeg ze. Hij is naar school, zei ik. Ze tikte met haar vingers ritmisch op de aanmaning. Toen werd er opgenomen in de Waldorpstraat.

PLAATS(86): Churchillplein

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Je zoekt iets, je tast in de kast, er vallen dingen op de grond. Een doos met cassettebandjes van oude radiosketches. Hé leuk, even luisteren. Je hoort hoe hilarisch het ooit geweest is, nu resteert de milde glimlach.
Ach ja, je maakt iets om de eeuwigheid te trotseren, maar laten we ons geen illusies maken. Natuurlijk, er glipt weleens een J.S. Bach, een J. Vermeer of een L. Da Vinci doorheen, in principe laat de beeldenstorm van de tijd weinig heel. En anders hebben we altijd nog opgewonden IS-knapen met pikhouwelen of andere iconoclasten om (uiteindelijk toch geen) eeuwige schoonheid tot kruimelwerk te transformeren.
We beleven momenteel het voorspel van het Eurovisiesongfestival, net als de rest van het nieuws te rangschikken onder het kopje ‘ellende’, maar dan zonder doden. Wel met slachtoffers overigens: onze troef, Trijntje O., die zich bij gebrek aan een internationaal uitspreekbare voornaam ‘Train Cha’ laat noemen is vóór het optreden al ruimschoots uit haar jurk gescheurd. Deze gedesignde breuklijn loopt dwars over haar frontlinie en leidt de aandacht bekwaam af van haar stevige bilpartij. Een lichaamsdeel trouwens dat in en vooral rondom het songfestival een cruciale rol speelt.
Ter verhoging van de voorpret had de AVROTROS (de namen van die samengestelde omroepen gaan steeds meer op ernstige aandoeningen lijken) een geinig programmaatje in elkaar geknutseld. Jonge mediatiepjes kregen beelden uit het grijze c.q. zwart-witte verleden van de liedjeswedstrijd te zien en mochten niet gehinderd door historische kennis of beschaafd mededogen commentaar geven. Giechelen, beledigen, in opperste verbazing staren. Het was duidelijk, de inspanningen en artistieke intenties uit het verleden, toen het festival nog lang niet de vorm van de huidige freakshow had, werden moeiteloos op één hoop geveegd.
Dat past natuurlijk in het narcisme van dit tijdsgewricht, maar moeten we het deze giebeljongeren kwalijk nemen? Het ís ook verbijsterd om te zien hoe snel de belachelijkheid van kleding, kapsels en dansbewegingen toeslaat. De muziek an sich heeft nog de meeste overlevingskansen. Zo bleef ‘Waterloo’ van ABBA in de getuigenissen van onze jonge babbelkousjes recht overeind staan. Hetgeen toch in zekere tegenspraak is met de titel van het lied.
Maar in 1976, rondhangend op het Churchillplein voor het Congresgebouw, waarin het Songfestival zich toen afspeelde, namen we alles bloedserieus. Laatst zag ik een foto van mezelf uit die tijd. Tja.

PLAATS (85): Geest

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

‘Nu FC Groningen de KNVB-beker heeft gewonnen zal het spoedig afgelopen zijn met de aardbevingen in de provincie-Groningen. Dat verwacht een door de NAM ingestelde commissie, die na eigen onderzoek heeft geconcludeerd dat de aardschokken waarschijnlijk zijn veroorzaakt door massaal stampvoeten van gefrustreerde Groningen-supporters. Nu de club de eerste prijs in haar geschiedenis heeft behaald en de supporters in gelukzalige toestand verkeren, is de kans op aardbevingen tot een minimum gedaald, aldus de NAM-commissie. Zij adviseert de NAM en de minister dan ook de winning van aardgas met volle kracht te hernemen. De afgelopen dagen zijn nog een paar schokjes geregistreerd, aldus een woordvoerder, maar die waren volledig te wijten aan de hossende menigte op de Grote Markt.’
Ik heb dit bericht maar even tussen aanhalingstekens gezet om duidelijk te maken dat hier sprake is van satire (De laatste zin is trouwens niet verzonnen!). Voor je het weet heb je een advocaat aan je broek. Want ook in dit land rukken ze op, de professionele schriftgeleerden die aan het exploiteren van de letter van de wet een dikbelegde boterham verdienen.
Kijk uit wat je zegt, want de gevolgen zijn niet mals. KRO-boegbeeld Fons de Poel verslikte zich in een slechte grap, maar de slechtste grap was toch wel dat hij uit zijn functie ontheven werd. Je hebt als omroepleiding toch wel erg weinig vertrouwen in je eigen intelligentie als je denkt dat iemand die al zo lang voor jouw omroep werkt, zo dom is dat hij het op televisie opneemt voor een bank waar hij wel eens een klusje voor heeft gedaan. Overigens met instemming van die omroep. Dat Fons de P. geen gedroomde beeldbuiskomiek is, had je ondertussen ook wel kunnen weten.
Vertrouwen is het sleutelwoord. Want waar vertrouwen is, heersen niet de geschreven wetten, de fundamentalistische religieuze doctrines en de dicht getimmerde procedures. Die voorschriften zijn een hulpmiddel bij conflicten, een weerslag van gedeelde normen en waarden, maar voor mij bestaat dit soort wetten niet alleen uit letters maar ook uit geest.
Onze stad van Recht en Vrede heeft dat vitale begrip zelfs geëerd met een straatje. ‘Geest’ is inmiddels wel een achterafstraatje geworden, dat uitmondt in het ‘Slijkeinde’. Geen bemoedigend perspectief. Dus blijf die Geest mobiliseren, zo luidt mijn mei-boodschap, geef de schriftgeleerden van katoen. Spot! Relativeer! Lach! En vooral: vertrouw!

PLAATS (84): Juliana Kinderziekenhuis, Sportlaan

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Leegstaande gebouwen waar je vaak bent geweest. Ontmanteld, rijp voor sloop of herbestemming. Ik heb door dit soort gebouwen heengelopen. Je eigen huizen natuurlijk, nadat het stof van de verhuizing naar een nieuw onderkomen is opgetrokken en er van jouw bewoning niet meer is overgebleven dan een sleutel, die je zodadelijk gaat inleveren. De verpletterende leegte en de onvoorstelbare ruimte met wat onmiskenbare sporen van het voormalige huishouden. Pluggen, verkleuringen waar schilderijen en prenten hebben gehangen, historische vlekken op het tapijt, voor zover dat van de nieuwe bewoner mag blijven liggen.
Mijn ouderlijk huis aan de Fred is na het overlijden van mijn moeder ingrijpend verbouwd. Elke kamer had na 33 jaar zijn eigen signatuur gekregen, ik heb er uitgebreid afscheid van genomen. Inmiddels is het alweer jaren een gestyleerd doorgangshuis voor expats. Niet lang geleden stond het te huur, ik heb de brochure gedownload. Met moeite, dankzij het uitzicht door de ramen en door een enkele intakt gelaten schoorsteenmantel, kon ik de vertrouwde vertrekken herkennen.
Hoe zal dat gaan met het Juliana Kinderziekenhuis, dat deze week z’n nieuwe behuizing nabij het Leyenburg betrekt? In dit ronde, warme gebouw aan de Sportlaan ben ik vaker geweest dan me lief is. Dat we er niet zo ver vandaan woonden, was een schrale troost. Het staat er ook nog niet zo lang, de bovenste verdieping is er zelfs na mijn rentree in de stad, in 2007, opgezet. Leeg is het nog allerminst, de verhuizing is in volle gang. Een logistieke prestatie die veel media-aandacht krijgt. Zo weet ik nu dat een verhuisritje zestien minuten duurt. Er zijn een hoop van die ritjes nodig. Omroep West bericht erover, de verhuismanager klinkt heel relaxed. Hij heeft eerder al twee ziekenhuizen verplaatst.
Het gebouw zal snel leger worden, de echo’s van de kinderstemmen zullen verstommen. De vissen in het aquarium zwemmen nog hun geruststellende rondjes, ook zij zullen verderop gaan. Dan klinken de voetstappen hol. Alles wat hier gezegd is, de blije en verschrikkelijke mededelingen, het huilen en het lachen, verhuist dat mee? Die hele machinerie waarin alles naast elkaar bestaat, de levensreddende operatie naast de nietjestang van de administratie, het akelige infuus en de heerlijke limonade, zal elders weer op gang komen. Graag wil ik hierbij het trouwe gebouw bedanken en een mooi nieuw leven toewensen.

PLAATS (83): Prinses Beatrixlaan, Rijswijk

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Net na de afslag vanaf de A4 richting winkelcentrum ‘In de Boogaard’ bevindt zich aan de rechterzijde van de rijbaan een stukje asfalt. Waarom? Was er asfalt over? Je zou kunnen denken aan een plek waar Middeneuropese loonwerkers in het holst van de nacht worden opgehaald om ergens in het Westland zwart, zwaar en onderbetaald werk te verrichten. Maar met die intentie zal dit asfaltplakje niet zijn neergelegd en bovendien is er op steenworp afstand een benzinepomp met koffie, voedsel en warmte. En benzine natuurlijk.
Afijn, afgelopen zondag bewees het strookje zijn nut ten volle, toen mijn vriend P. op weg naar ons theateroptreden te kampen kreeg met een kapotte versnellingskabel. Met de laatste vaart die zijn auto nog bezat bereikte hij deze veilige haven. Hij belde mij, wij laadden de spullen over en vertrokken spoorslags naar het theater. Na een prachtige middag bracht ik hem weer terug, intussen had hij de hulpdiensten gealarmeerd.
Bij het openen van mijn achterklep viel er een kloeke versterker boven op mijn linkerwreef. Het was goed dat er op dit gedeelte van de Prinses Beatrixlaan geen fijngevoelige christenen woonden.
Nu strompel ik dus mank door Den Haag, op mijn eigenste Fred nota bene, en zie lijn 17 aankomen. Ik ben vlakbij, maar haal hem niet. Zo voel je je dus als alles langs je heen snelt. Ik realiseer me hoe moedig rollatorbezitters zijn. Uit woede besluit ik dan maar gewoon naar huis te hinken en vol zelfmedelijden som ik de kwaaltjes op die mij teisteren. Waarbij ik mij hier beperk tot de fysieke malheur: die voet dus, ontstoken achillespezen, nare lage rugpijn, gevoelige schouders en borststreek wegens niet te vermijden tilwerk, een tenniselleboogje, staarvlekjes die soms het zicht hinderen en een pas geasfalteerde kies, waarvan de wortel nog even aan warm en koud moet wennen. Maar de zon schijnt.
In ieder geval kan er een hoop beter, dat is het goede nieuws. Er blijkt een pijnrangorde te bestaan, door die ontwrichte wreef voel mijn stijve hielen een stuk minder. Het is lachwekkend hoe ik daar over het Frederik Hendrikplein hompel. Het mini-kermisje, attractie uit mijn jeugd, slaapt nog. Maar de zon schijnt. Bed, bad en brood plenty. De bloesems van de Eikstraat komen uit. En ik hoef niet opgesloten te zitten in het ruim van een zeeonwaardig schip.

PLAATS (82): Otterrade

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Michel van de Luitgaarden woont al lang in een vrolijk bevoortuind straatje in Voorburg City, maar is opgegroeid in de toen nog zeer jeugdige wijk Bouwlust. Hij kwam enige tijd geleden zonder werk te zitten op een leeftijd waarop het niet makkelijk is iets anders te vinden. Maar hij sport veel en bedenkt projecten die hem gaande houden. Zo maakte hij de film ‘Haagsche Vrienden’, waarin hij 16 jeugdvrienden (hemzelf incluis) aan het woord laat over hun jonge jaren in het nieuwe Den Haag van de jaren zestig en zeventig.
Omdat hij, net als Paul van Vliet en Ed Struijlaart, aanstaande zondag te gast is bij onze muzikale talkshow in Theater Dakota, ga ik bij hem op bezoek om zijn verhaal te horen en enkele saillante fragmenten uit de film te selecteren. De hele film zal later die zondag, om 19.00 uur, ook in Theater Dakota worden vertoond. Hij heeft oude foto’s en ansichtkaarten gemonteerd tussen de beelden van de Otterrade en omgeving nu. Een groot aantal grijzende of inmiddels onbehaarde mannen, de meesten getooid met een schalks lachje, vertellen over de heerlijkheden van hun jongensjaren in Bouwlust.
Hoe Haags kan het zijn? Brommertjes, voetballen, knokpartijtjes met schorem van het Oranjeplein, het is een feest der herkenning. In deze buurt groeide ook mijn kunstbroeder en opperrègâh Johan Frauenfelder op. Hij had z’n duivenplatje op Plantenoord, een naam die, gelegen nabij Sterrenoord en Zonneoord, de verdenking op zich laat een gemeentelijke verschrijving te zijn: had het eigenlijk niet Planetenoord moeten zijn?
Het zijn wijken waar ik als zandhaa(g)s uit het Statenkwartier zelden kwam. Soms voetbalde ik met V.U.C. op een van de vele Escamp-velden. Gelukkig wist mijn vader de weg, voor mij leken al die halfhoge flats (hoger dan vier verdiepingen zonder lift mocht niet) met groene binnenperken op elkaar. Maar toen Harry Jekkers de Moerwijkse voetbalpartijtjes in de achtertuin bezong, wist ik wel meteen wat hij bedoelde. Pas veel later, op de racefiets en wandelend met mijn zoontje, heb ik dit enorme gebied leren kennen.
Goed, ik woonde in de chique slagschaduw van Catshuis en Vredespaleis, wij wandelden in Park Sorghvliet, ik ging school op het 1e VCL, maar wat komen die verhalen van Michel en zijn vrienden mij toch bekend voor. Brommertjes, voetballen, knokpartijtjes.
Ach ja, zand of veen, we blijven Haagse jongens.

PLAATS (81): Café Restaurant De Zwarte Ruiter

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

De Zwarte Ruiter kolkte. Marnix kreeg de Cultuurprijs van de stad Den Haag. Postuum, maar niet helemaal te laat. De onverschrokken pose van het manshoge Haagse Harry-sculptuur straks boven op de ingang van de tramtunnel zal ons bemoedigen en laten glimlachen.
Hopelijk mag hij af en toe door de stad dwalen. Naar de middenstip van het ADO-stadion, mocht er onverhoopt een belangrijke nacompetitiewedstrijd gespeeld moeten worden. Met één blik van Harry zijn alle tegenstanders kansloos. De lange stelten van Kramer (net als ‘ooievaar’ een naam uit de bevallingssector) doen de rest.
Of een dagje naar het winkelcentrum van een onzer VINEX-koloniën om de bannelingen aldaar te troosten, want ook zij horen erbij. Of naar het Valliantplein, vlakbij zijn geboortegrond, als daar het schuimbekkend journaille komt aangesneld omdat er weer een sharia-driehoek of een jihad-parallellepipedum is gedetecteerd.
Of naar een chique sculptuur-expositie op het Voorhout, face-to-face met Louis Couperus. We kunnen het wolkje er zelf bij tekenen: ‘zau ik iets ben, ben ik un hageneis!’
Ik wil maar zeggen: Harry is overal en zal dat blijven. En dus ook Marnix, zijn gemis is nog steeds groot en onbegrijpelijk. Daar helpt zijn bescheidenheid geen moer aan. Over zijn verdiensten deed hij luchtig, maar ik ben blij dat ik hem tenminste één keer expliciet heb gezegd dat hij zo onnoemelijk veel vreugde, trots en troost heeft bewerkstelligd.
Zijn grappen hebben mensen uit de put gehaald, zijn relativering heeft menig Haags heethoofd af doen koelen, afijn de betekenis van zijn werk is rondom zijn overlijden in volle glorie duidelijk geworden. Met als ontroerende hoogtepunten het geweldige spandoek van de ADO-jongens en het grootse applaus in de 70ste minuut van de wedstrijd tegen Dordrecht en natuurlijk de Haagse ‘staats’-uitvaart vanuit het Paard. Dit zijn verhalen die het leed enigszins stelpen, verder zal de tijd zijn werk moeten doen.
Deze week stond ik bij het graf van mijn groot- en overgrootouders op St. Barbara. Je staart naar zo’n zerk, het verdriet is verwerkt en de verhalen en herinneringen beginnen te stromen. Ik was er met mijn oom en achternicht Ria, die ik niet kende, maar die had gereageerd op mijn column over deze begraafplaats. Nieuwe verhalen!
Laten we die over Marnix blijven vertellen totdat we een troostrijke Leo Vroman-variatie hebben bereikt: alle malen zullen we lachen!