Auteursarchief: Marcel Verreck

Haagse Liefde (7): Kiezen (6-7-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Is het definitief?’
Marco Veenstra trekt een voor zijn doen ernstig gezicht.
‘Ze hoort het vandaag. Ze wil graag.’
Zijn maat Hakim, kortweg Hakie, laat een aantal Haagse krachttermen horen, die hun oorsprong vinden in gebieden ter weerszijden van de Middellandse Zee.
Marco zucht.
‘Zo kan je het wel omschrijven.’
‘En nou?’
‘Ik weet het niet.’
‘Ken je niet mee?’ vraagt Hakie.
‘Ken,’ zegt Marco.
‘Maar wil je dat wel?’
‘Ik weet het niet,’ zegt Marco, ‘wat moet ik daar nou doen in New York?’
‘Nou,’ zegt Hakie, ‘om te beginnen de leiding in de Trump Tower vernieuwen.’
Marco glimlacht flauwtjes.
‘Sjon, doet er nog maar twee,’ zegt hij tegen de uitbater van de koffietent bij de Houtrustbrug, waar ze na een klus op de Statenlaan zijn neergestreken, ‘ook voor Hakie, de ramadan is toch voorbij.’
De zon doet het Verversingskanaal oplichten, ter hoogte van Duindorp vormt zich het nieuwe silhouet van de appartementencomplexen op het Norfolk-terrein.
‘Alles verandert,’ zegt Hakie, met filosofische somberheid, ‘het ene moment leef je in het paradijs, dan blijkt dat alles maar voor even is.’
Hij heeft een korte ontstuimige verhouding gehad met Annelein De Gruyter, een kakkineuze schoolvriendin van Marco’s Elisabeth.
‘Die had wat in te halen,’ zo heeft hij de affaire kort samengevat.
‘Maar voelde je echt wat voor haar?’ had Marco gevraagd.
‘Ik heb een hoop gevoeld,’ zei Hakie, ‘maar van echte liefde kon geen sprake zijn.’
‘Ik vond het maar een triest konijn,’ zei Marco onverbloemd.
‘Nou ja,’ zei Hakie, ‘ook een triest konijn is een konijn, maar ja, dat kon natuurlijk niet doorgaan. Toen die Floris-Jan van haar kwam smeken of ze terugkwam, was ze zo verdwenen. Zand en veen, dat gaat niet samen.’
Marco had gezwegen.
Nu, op deze zonovergoten zomermiddag, in stilte aan zijn biertje lurkend, zijn beste vriend naast hem op het terras, denkt hij aan die ochtend op het Valkenbosplein. Hij kwam voor een noodklus, Elisabeth had open gedaan, ze hadden elkaar aangekeken en hij was nooit meer weggegaan.
Zodadelijk zal hij haar zien. Ze zullen elkaar niet, zoals gebruikelijk, zorgeloos en liefdevol omhelzen.
‘Laat ik maar gaan,’ zegt hij tegen Hakie.
‘Sterkte, gozer!’
Hij wil opstaan, maar ziet dan op de Houtrustbrug haar dansende gouden haar. Ze heeft hem gezien en zwaait, terwijl ze met haar fiets bij het stoplicht wacht.
Hakie zucht.
‘Ga maar naar haar toe,’ zegt hij, ‘ik reken wel af.’
Met lood in zijn schoenen staat Marco op, voelt het bemoedigende tikje van zijn vriend op zijn been niet eens meer en loopt zijn geliefde tegemoet.
Ze treffen elkaar bij de halte van lijn 11. Hakie ziet hoe ze elkaar aankijken en dan omhelzen. Tot zijn verbazing lopen ze daarna weer in zijn richting.
Hij staat op en laat zich door Elisabeth huggen. Wat ruikt ze lekker, hij geneert zich voor zijn opgedroogde zweet.
‘Ik wist dat jullie hier zaten,’ zegt Elisabeth, ‘jullie waren toch op Statenlaan bezig?’
Hakie knikt. Hij probeert de stemming van zijn vriend te peilen, maar dat lukt hem niet.
‘Ik wil wel een rosé,’ zegt Elisabeth met een brede lach.
‘Sjon, heb je een rosé?’ vraagt Marco.
Tot zijn stomme verbazing komt er een fles wijn uit de koelkast.
‘Het gaat door,’ zegt Elisabeth stralend, ‘we mogen twee jaar naar New York!’
‘We?’ zegt Hakie, ‘maar als Marco nou niet wil, zijn werk hier …’
‘Dan komt hij zo vaak als hij maar kan,’ zegt Elisabeth opgetogen, ‘echte liefde kent geen grenzen.’
Hakie mompelt iets wat alleen hij kan verstaan:
‘Haagse liefde wel.’

Haagse Liefde (6): Slopen (25-5-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Alleen de villa staat er nog,’ zegt Elisabeth.
‘Wat een puinhoop,’ zegt Annelein, ‘het doet me ergens aan denken.’
Ze zwiept haar make-up-hoofd met een dramatische hoofdbeweging naar de Haagse hemel, die deze maandagochtend ongekend blauw is. De zomer zal niet lang op zich laten wachten.
Elisabeth was verrast door het telefoontje van haar oude schoolvriendin. Goed, er kwam weleens een appje door, maar verder hoorde ze weinig van Annelein, die met een of andere rijke Floris in Amsterdam-Zuid woonde.
Na het VCL was ze in Groningen gaan studeren, lid van Vindicat geworden en had de ontgroening ongeschonden doorstaan. Geheel volgens verwachting had het keurige meisje van de Wildhoeflaan zich ontpopt tot een bierbeest met hese stem en elke week een andere hockeyer tussen de lakens. Elisabeth logeerde ooit een weekend in haar Groningse dispuutshuis en had de eeuwenoude rituelen gadegeslagen.
Pas geleden vertelde ze Marco over deze ontluisterende visitie. Hij begon onmiddellijk met een grote glimlach hardop te fantaseren over de klusjes die hij in zo’n hok vol studentes allemaal wel zou kunnen klaren. Ze had hem de mond gesnoerd.
Nu staan ze naar de verse krater aan de Van Stolkweg te kijken. En ook het perfecte leven van Annelein De Gruyter ligt dus aan barrels.
‘Zijn secretaresse, zo ordinair, niet eens een snol van Tinder of zo.’
Ze oogt pezig, een sufgesporte stressbonk in een mantelpak. Zonnebril, agressief gestifte lippen.
‘Kom,’ zegt Elisabeth, ‘hier valt niets meer te zien, tijd voor een koffietje in de Reinkenstraat.’
Er is afleiding nodig om het aanhoudende gemok van Annelein te kunnen verdragen. Die laat zich chagrijnig meevoeren, terwijl ze tussen de bedrijven door alle etablissementen van haar geboortestad afkraakt.
Was Marco maar hier, denkt Elisabeth, die zou haar wel stil krijgen.
Ze glimlacht, het ontgaat Annelein die boven een met misprijzen bekeken maar toch met een lang gezicht geaccepteerde latte machiato verbitterd voortratelt over de vele slechte kanten van Floris.
Denken aan Marco helpt. Hij heeft vandaag een klus op de Haagse Markt, een exotisch gebied dat zij door hem heeft leren kennen. Annelein is stilgevallen, ze lijkt even door haar gramschap heen te zijn.
‘Hoe is het eigenlijk met die … eh … Marco van jou?’
‘Best,’ zegt Elisabeth.
‘Wat vinden je ouders ervan?’
‘Waarvan?’
‘Nou ja, zo’n eh … wat was-ie nou … electricien?’
‘Loodgieter,’ zegt Elisabeth, ‘maar hij kan eigenlijk alles.’
‘Ook … eh?’ vraagt Annelein, ‘dat … eh … zo … ik heb er ook weleens een over de vloer gehad. Wat een beest. Zout op mijn huid.’
Het wordt tijd om Annelein passend te straffen.
‘Ik heb een leuk plan,’ zegt Elisabeth, ‘daar zal je vrolijk van worden.’
Ze rekent af en loopt naar buiten.
‘We laten de auto staan,’ zegt ze beslist, ‘kijk, lijn 11 komt eraan.’
‘Ho ho,’ zegt Annelein, ‘we gaan toch niet met de tram.’
‘Kom op, Lein,’ zegt Elisabeth, ‘stap in.’
‘Waar gaan we heen?’ klinkt het paniekerig, ‘ik ga niet op die gore bankjes zitten.’
Na een kort ritje door diverse werelden, die Annelein met angst en beven aan zich voorbij ziet trekken, stappen ze uit bij het Hobbemaplein.
‘Waar zijn we?’ piept Annelein.
‘De Haagse Markt,’ zegt Elisabeth, ‘en kijk, daar is Marco en zijn maat Hakie.’
‘Ik wil hier weg,’ sist Annelein, maar een vrolijk bezwete Marco heeft haar al een machtige hug gegeven.
‘Annelien, toch?’ zegt hij, ‘nou, welkom in Den Haag.’
Dan ziet Annelein de grijnzende krullenbol Hakie. Voor het eerst vandaag breekt door haar starre masker een lachje.

Deventersestraat in beeld, deel 1: Naar het oosten (16-5-17)

Het eerste deel van een vlog-serie over de totstandkoming en de lancering van mijn nieuwe boek Deventersestraat. (zie www.facebook.com/marcel.verreck). Zo gaat trouwens het genoemde gedicht:

De trein loopt langzaam in het zand
Hier wordt de reiziger gesmoord
En lijkt een wandelende vraag:
Waar ben ik nu toch weer beland?
Dan klinkt dat magistrale woord:
Den Haag! Den Haag Centraal! Den Haag!

Frans Lecram

Gelukkig maar! (4-5-17)

Iedere twee weken schrijft Marcel Verreck een sportcolumn in Den Haag Centraal.

Gelukkig maar!

Vitesse heeft de KNVB-beker gewonnen. Gelukkig maar! Ze hadden in hun 125-jarige bestaan nimmer een prijs gepakt. Op zich een prestatie. Deze recorddroogte is is nu voorbij, maar dat betekent wel een klap in het gezicht van Vitesse-fan en begenadigd schrijver Marcel van Roosmalen die drie tragikomische boeken schreef over zijn altoos sukkelende clubje. Vitesse loser-af. Laat hij zich geen zorgen maken, sneller dan gedacht zal de functie van Vitesse als permanente bron van leed ende vermaak in ere zal worden hersteld. Ook gelukkig maar!
En dan John van den Brom. Vitesse-man, maar ook trainer van verliezer AZ. Was in zijn carrière als speler en trainer vaak een winnaar. Gelukkig maar! Nu zat het er niet in. In de aanloop naar de wedstrijd werd hij voortdurend geconfronteerd met een lullig momentje in zijn spelersloopbaan. Tijdens de bekerfinale van 1990 tegen PSV miste hij bij een 1-0 achterstand een strafschop. Hans van Breukelen, die toen nog wel grip op de materie had, stopte de bal. Het schijnt dat Van den Brom na zijn misser tijdenlang op de penaltystip heeft gebivakkeerd. Terwijl de PSV-ers rondhopsten met de bokaal, lag hij daar, neus in het gras, overmand door verdriet. Hij lag er uren, dagen, soms kwamen ze hem eten en drinken brengen, maar hij weigerde, uiteindelijk hebben ze hem met een takelwagen verwijderd, er stond een andere wedstrijd gepland. Gelukkig maar!
Feyenoord wordt kampioen. Gelukkig maar! Ze moeten nog wel naar Excelsior, op het gezellige Woudenstein waar het eerder genoemde AZ met de Grote Louis van Gaal in 2007 de landstitel verspeelde. Dat gaat nu niet gebeuren, maar ik ben wel bang voor de psyche van het Feyenoord-legioen nu de club voor het eerst sinds 18 jaar aan het langste eind gaat trekken.
Op de lagere school was ik ook voor Feyenoord, maar toen was succes heel gewoon voor de Rotterdammers. Landskampioen, Europacup, Wereldbeker. Het wisselde lekker af met Ajax, dat met Cruijffie bekers verzamelde, maar in bijvoorbeeld 1974 won Feyenoord toch ook weer de UEFA-cup.
Daarna kwamen de magere jaren, af en toe kampioen en in 2002 nogmaals de UEFA-cup. De Feyenoord-supporter, met de rug tegen de muur, begon het Grote Lijden te omarmen. Nu komt aan deze Pechverslaving een eind. Want dit Feyenoord is geen incidentele pieker als Vitesse, maar een geweldige ploeg, die volgend jaar gewoon weer kampioen kan worden. Dat wordt wennen voor de fans. Maar bovenal: proficiat!

Haagse Liefde(5): Vieren (4-5-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth en Marco staren naar een compilatie van lompe acties van een oudere, vrijgezelle boer in Texas.
‘De charme in eigen persoon,’ zegt Marco.
‘Ik vind het nu al jammer dat ik hem geen brief heb geschreven,’ giechelt Elisabeth.
‘Jij hebt gelukkig je eigen boer.’
Hij gaat even verzitten en daarbij komt een verdacht geluid vrij.
‘Marco!’ roept Elisabeth.
‘Ik kan er niets aan doen,’ zegt hij, ‘ik word geïnspireerd door die agrariërs.’
‘Nou lekker,’ zegt Elisabeth.
‘Ik ben blij dat je het zegt,’ verklaart Marco, ‘ik vind hem zelf ook niet beroerd.’
‘Gatver! Nou komt-ie door.’
‘Ach lieve schat, bij jullie in het Statenkwartier werd toch af en toe ook wel eens een windje gelaten.’
‘Dat deden wij op de gang, of op de WC.’
‘Ik dacht al dat jullie het ophielden, vandaar dat je vader altijd met zo’n moeilijk hoofd rondloopt.’
‘Ach, eikel!’
‘Goed zo, je gaat het leren!’
‘Mijn moeder heeft trouwens gevraagd of we met Koningsdag naar de Fred komen.’
‘Oh nee, gaat ze nog meer rotzooi van de zolder op straat pleuren? Laat ze dat vulles toch meteen naar Visserhavenstraat brengen.’
‘Gaan we?’
‘Natuurlijk, ik ben gek op kleumende kakkers.’

Het is inderdaad een tamelijk gure feestdag.
‘We gaan in de botsautootjes,’ roept Marco, als ze het kermisje op het Frederik Hendrikplein naderen, ‘jij mag sturen, want jij kan het beste botsen.’
‘Lul!’
‘Heel goed, scheldende dames winden mij op.’
Hij ontvangt een por in zijn zij. Iets verderop treffen ze de ouders van Elisabeth aan, een stilleven van onderkoeling en chagrijn. Elisabeth ziet dat haar vader een halflege wijnfles onder zijn campingstoel heeft staan. Nergens een glas te zien. Dat gaat nog gezellig worden.
‘Lekkere zaken gedaan?’ vraagt Marco met een satanische grijns.
‘Ik heb de oude strijkplank verkocht voor vijf euro,’ zegt moeder Eugenie, meer tegen Elisabeth dan tegen haar schoonzoon.
‘Van oma!’ roept Elisabeth, ‘hoe kan je dat nou doen?’
‘Dan had jij hem maar moeten nemen.’
‘Wij houden niet van strijkplanken,’ zegt Marco, terwijl hij Elisabeths vader op zijn schouder slaat,’ nietwaar, Hendrik?’
‘Seksist,’ sist Elisabeth.
‘Kijk ze kijken, Hendrik,’ zegt Marco, ‘het zijn net zusjes.’
‘Marco, doe niet zo vervelend,’ zegt Eugenie.
Ze richt zich tot haar dochter: ‘Weet je wie er verderop staat met zelfgemaakte saté? Quirijn!’
Elisabeth heeft ooit een jaar verkering gehad met deze Quirijn van Waesberghe, een bleke jurist uit de Viviënstraat.
‘Hij is gescheiden en woont weer bij zijn moeder,’ voegt Eugenie er veelbetekenend aan toe, ‘loop er maar even langs.’
‘Ja, lachen,’ zegt Marco.
‘Laten we dat nou niet doen,’ zegt Elisabeth, terwijl ze een woedende blik op haar moeder werpt.
‘Nee joh, leuk,’ zegt Marco, ‘ik heb zoveel over hem gehoord.’
Elisabeth heeft hem ooit verteld over de matige bedprestaties van deze keurige jongeman. Iets dat ze nu ten zeerste betreurt.
‘Hendrik, jij ook een sateetje?’ vraagt Marco, ‘probeer anders vandaag ook eens wat vast voedsel binnen te krijgen.’
Hij sleurt Elisabeth mee in de richting die Eugenie heeft aangewezen.
‘Dag Quirijn.’
‘Elisabeth … nou ja … wat geestig … en dat is … ?’
‘Dat is Marco,’ zegt Marco, ‘ik heb gehoord dat jij zulk lekker vlees hebt.’
‘We willen graag vier porties,’ zegt Elisabeth, ‘gaat het goed met je?’
Quirijn knikt aarzelend en vult vier bakjes met saté en saus.
Als een uitgehongerde wolf valt Marco erop aan.
‘Nou,’ zegt hij na de eerste hap, ‘dat kan je in ieder geval wél goed klaarmaken.’

Bonscoach (20-4-17)

Iedere twee weken schrijft Marcel Verreck een sportcolumn in Den Haag Centraal.

Er werd aangebeld.
Twee keurige heren in de portiek. Functionarissen van een bedrijf of een ambtelijke organisatie, zo te zien. De een was kaal, de ander grijs en besnord.
‘Heren,’ sprak ik, ‘zegt u het maar.’
‘Ah, hij kan praten,’ zei de kale tegen de grijze.
‘En zo te zien ook lopen,’ zei de grijze.
‘Dat was het?’ vroeg ik.
‘Hij heeft humor,’ sprak de kale.
‘Ik denk dat we goed zitten,’ sprak de grijze
Of ze even binnen mochten komen.
‘Mag ik weten waar u voor komt?’ vroeg ik.
‘Mooi, hij is ook weerbaar,’ zei de kale.
‘Dan is hij onze man,’ sprak de grijze.
‘Heren,’ zei ik vriendelijk, ‘ik hoef geen nieuwe telecomprovider, gasleverancier of kunststof hang- en sluitwerk en goede doelen regel ik giraal.’
‘Perfect,’ sprak de kale, ‘wij komen voor iets heel anders.’
‘Komt u dan maar binnen,’ zei ik, ‘wilt u iets drinken?’
‘Maakt u zich daar geen zorgen over,’ sprak de grijze.
Hij haalde een fles champagne en drie glazen uit zijn tas.
‘Laten we eerst even gaan zitten,’ zei ik.
De heren kwamen ter zake. De kale man heette Gijs de Jong en de grijze snor Jean-Paul Decossaux. Ze bleken bestuursleden van de KNVB te zijn.
‘Kent u die organisatie?’ vroeg De Jong.
‘Uiteraard,’ sprak ik, ‘ik ben een enorme voetballiefhebber.’
‘Maar hopelijk toch niet een echte kenner?’ vroeg Decossaux.
‘Ach,’ zei ik, ‘we hebben 17 miljoen bondscoaches in Nederland.’
‘Oh ja?’ vroeg De Jong, ‘waar zijn die dan? We hebben nogal moeite om er één te vinden.’
‘Daarom zijn we zo blij met u,’ zei Decossaux grijnzend.
Hij maakte aanstalten om de fles champagne te openen.
‘Wacht even, JP,’ sprak De Jong, ‘laten we meneer … eh? …’
‘Verreck,’ zei, ‘Marcel Verreck.’
‘Goeie naam!’ riep Decossaux.
Hij begon aan de kurk te morrelen.
‘JP, laten we meneer Verrek eerst officieel vragen.’
Het was een opmerkelijk voorstel dat de heren mij deden.
‘Dus u wilt dat ik de nieuwe bondscoach wordt? Van Oranje? Van de grote jongens?’
‘Én van Wesley Sneijder,’ grinnikte Decossaux.
‘Nou niet helemaal,’ sprak De Jong, ‘u wordt niet onze bondscoach, maar onze bonscoach. Zonder d. Na de verwachte wanprestaties krijgt u de bons en kunnen wij blijven zitten.’
‘Het spijt me,’ zei ik.
Even later hoorde ik ze bij de buurvrouw aanbellen. En zojuist vernam ik dat de panda Wu Wen het Nederlands Elftal waarschijnlijk bij de eerstvolgende wedstrijd zal leiden.

‘Zomer in november met Kurt Efting’ (13-4-17)

Beschouwing in Den Haag Centraal (13-4-’17) van ‘Liefde was dichtbij’, de nieuwe CD van Kurt Efting

Kurt Efting was negentien jaar toen hij debuteerde in een uitverkocht Theater PePijn. Als leerling van het VCL maakte hij Nederlandstalige liedjes en begeleidde zichzelf op gitaar. Tegenwoordig heet je dan singer-songwriter en hoor je een slap mutsje op te hebben, een hap zuurkool aan je kin te dragen, moeilijk te kijken en te zingen alsof je constipatieproblemen hebt. Zo modieus is Efting niet, hij is verfrissend onhip en excelleert met klassieke miniatuurtjes over onderwerpen dichtbij huis. Daar waar je doorgaans de werkelijk grote gevoelens kan aanboren.
De geboren Scheveninger verrast na zoveel jaar met een fraai geproduceerde CD, getiteld ‘Liefde was dichtbij.’ Zijn bescheiden carrière voerde hem naar de hoofdstad, waar hij in het voormalige Comedy Cafe aan het Max Euweplein het programma ‘Liedjes van de Lage landen’ initieerde en presenteerde. Hoewel hij inmiddels naar Den Bosch is afgezakt (louter in geografische zin), zijn op de nieuwe CD de sporen van zijn Haagse jeugd sterk aanwezig. In het titelnummer bezingt hij een teloorgegane liefde met de alleszeggende regel: ‘We weten allebei dat Scheveningen/groot genoeg is voor jou en mij’.
Efting grossiert overigens niet in liefdesmalheur, hij is eerder een bezinger van het kleine geluk. Zoals in het beeldschone ‘Zomer in november’, waarin hij als romanticus pur sang een liefdesnacht met zijn uitverkorene schildert:

Zomer in november
Schat, ik volg je trouw
Naar de kamer in ons bed
Dat al warm is van jou

Hij heeft een karakteristieke stem, die doet denken aan de vroege Boudewijn de Groot, maar soms ook de nasale warmte van James Taylor oproept. Producer BJ Baartmans heeft voor een sober klankbeeld gezorgd, waarin instrumenten worden ingezet die Eftings vitale weemoed accentueren.
Want die melancholie is er, in vrijwel alle liedjes. Zo bezingt hij het ouderlijk huis, waar nu een jong stel woont met nieuwe gordijnen (‘ze hingen er snel’) en de raamkozijnen inmiddels witgelakt zijn.
Het lijkt nog maar een kwestie van tijd aleer ook de oude eik met de grond gelijk gemaakt wordt. In een ander liedje wordt het lot van de monumentale boom bezegeld door een storm, waarna de zanger zijn hoop stelt in een nieuwe oude eik, die zijn kracht zal tonen wanneer zijn zoontje groot is.
Zoals gezegd, thematiek en de muzikale uitvoering zijn niet wereldschokkend, maar toch pakt Efting je en blijf je zijn liedjes beluisteren. Hier is iemand aan het werk die precies heeft gedaan waar hij goed in is, en dat is op zich een niet te onderschatten talent.
De tien liedjes zijn zo op de huid geschreven dat ze een geheel vormen. In het openingsnummer vraagt hij zich af: ‘Hoe kijkt een mens terug op zijn leven?’ Terugkerend element is het ‘lentegroene gras’, de habitat van het gelukkig spelende kind, dat in elke levensfase als een trouwe vriend ligt te wachten. Het slotlied schildert Scheveningen in rauwere poëzie: ‘zandpaleizen, strandpaleizen, eetpaleizen, gokpaleizen, schrokpaleizen, luchtpaleizen. Torenflats, flats, torenflats, flets Scheveningen. Pier pierlala, verlaten vogelnest, Pier, ooievaar in het water.’
En daarboven het eeuwige silhouet van de vuurtoren. Leven en liefde, alles wordt aangevreten door het zout van de tijd.
We kunnen niet anders dan blijmoedig blijven pogen het geluk te grijpen. Daar kunnen mooie liedjes bij helpen. Dan wordt het soms even ‘Zomer in november.’

Kurt Efting is op 23 april te horen in Theater Dakota.

Haagse Liefde (4): Stemmen (6-4-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth Van ’t Zandt wilde de afgelopen jaren nog weleens tegen de viering van haar verjaardag opzien. Inmiddels weet ze dat ze zich geen illusies hoeft te maken, het ontaardt toch in een vrolijke puinhoop.
Het bescheiden appartement aan het Valkenbosplein vult zich binnen de kortste keren met de bekende gasten en hun welluidende stemmen. Traditiegetrouw stopt Elisabeth waarschuwende briefjes in de omliggende brievenbussen.
Qua volume duelleert haar moeder Eugenie ieder jaar met Hakim, Marco’s werkmaat en beste vriend. Hakie, zoals hij door iedereen genoemd wordt, heeft een lach die de ruiten doet trillen. Van enige multiculturele schroom heeft hij nog nooit blijkgegeven.
‘Waarom zou ik,’ zo verklaarde hij ooit, ‘ik ben een geboren Hagenees, dan heb ik recht op een grote bek.’
Een paar jaar geleden, toen hij Eugenie, D’66-kopstuk in de Haagse Gemeenteraad, voor het eerst onder ogen kreeg, was zijn diagnose snel gesteld: ‘Zo, dus u bent de echte juffrouw Ooievaar.’ Want ook tijdens het beledigen, moest je beleefd blijven, dat had-ie van zich moeder meegekregen.
Eugenie had wel even op haar snavel gekeken. Elisabeth zag het met het zweet in de handen aan, totdat Marco knipogend zei: ‘Excuses voor Hakie, Eus, hij kan het niet helpen, het is al mooi dat hij de Fabeltjeskrant ooit heeft begrepen.’
Daarna hadden de vrienden zo onweerstaanbaar hard gelachen, dat de deftige ouders van Elisabeth vanzelf meegrijnsden. Stiekem was haar moeder verzot geraakt op Hakim. Zijn rake oneliners werden nogal eens gepromoveerd tot bon mots in de raad.
Dat was Hakim via Marco ook ter ore gekomen. Zijn vaste begroeting van Eugenie was inmiddels: ‘Zo, mevrouw Ooievaar, kunnen we even afrekenen?’
Volgde een lach, die de buren dwong zich aan hun meubelen vast te grijpen.
Deze keer is het Marco’s moeder Mia, die de lont in het kruitvat steekt. Ze is een zeer weerbare weduwe die een LAT-relatie onderhoudt met Stanley, een oudere Surinamer die bij haar in de Jacob Catsstraat woont.
‘Ik voel me zo eenzaam,’ zegt ze, terwijl ze het verjaardagskringetje rondkijkt.
‘Wat is het, Mamma Mia?’ roept Hakie, ‘heeft onze Stan een buitenvrouwtje?’
‘Welnee,’ zegt Mia, ‘hij weet dat ik hem in dat geval eraf snij, en dan heeft zijn leven geen zin meer…’
‘Wat dan, Mia?’ vraagt Elisabeth bezorgd.
‘Nou ja,’ zegt Mia, ‘ik heb op de PvdA gestemd.’
‘Echt waar?’ zegt Hakie.
‘Iemand moet het doen,’ zegt Mia, ‘maar het heeft ze niet geholpen, die losers.’
‘Willen jullie nog wat drinken?’ vraagt Elisabeth. Gesprekken over politiek zijn tijdens elk verjaardagsfeestje een geheide ‘gamechanger’.
Ze wordt magistraal genegeerd door de aanwezigen die zonder terughouding hun eigen stemgedrag uit de doeken doen.
‘Hakie wou op DENK stemmen,’ zegt Marco, ‘ik moest wel eerst uitleggen wat dat betekende.’
‘Ah joh, jij binnenschilder,’ sneert Hakie, ‘met je Jessias… alsof die zo bijzonder is, ik kan ook over het water lopen… op de Uithof.’
‘Heb je op Klaver gestemd?’ vraagt Eugenie.
‘Ja,’ zegt Marco, ‘ik moet mijn vrouwtje steunen.’
‘Wat!’ roept Eugenie nu, ‘Elisabeth, heb jij op die snotneus gestemd?’
‘Wat dacht jij dan?’ neemt Hakie de honneurs waar, ‘dat ze op die labrador met dat Pechhoofd van jou gaat stemmen.’
‘Ik heb wit en een heel lekkere rode wijn en fantastische kaas van Ed Boele,’ zegt Elisabeth.
‘Lekkere kaas!’ schalt Hakim.
‘Zo kan-ie wel weer, Hakie,’ zegt Marco, ‘anders vertel ik iedereen nu dat jij op het CDA hebt gestemd.’
‘Nou ja,’ zegt Hakim opeens heel serieus, ‘dat mogen jullie best weten. Ik ben nou eenmaal erg van de normen en de waarden.’
Nog even houdt hij zijn gezicht in de plooi.
‘En als ik die Buma zie, dan begin ik al te lachen.’
Zijn geschater doet de glazen rinkelen.

Turks tennissen (6-4-17)

Iedere twee weken schrijft Marcel Verreck een sportcolumn in Den Haag Centraal.

Mijn eerste tennisbal sloeg ik tegen de blinde muur aan het eind van de Van Weede van Dijkveldstraat. Je had toen in het Statenkwartier nog plekken waar geen auto’s stonden geparkeerd. Meestal bij zo’n blinde muur dus, waar ook werd gevoetbald. De ver vooruitziende architect van het hoekpand, had aan de zijde van de muur een trappenhuis getekend, zodat de bewoners niet hoorndol werden van de knallende ballen.
We hadden in onze woonkamer op de Fred een wedstrijdtafeltennistafel staan, waardoor ons huis (uiteraard toegankelijk via hét touwtje uit de brievenbus) trekken had van een alternatief buurthonk. Mijn moeder stuitte af en toe op volslagen onbekende pingpongende jongetjes.
Mijn tennisvaardigheden waren dus op tafeltenniservaring geschoeid. Uit het polsje in plaats van met de hele arm. Later speelde ik met mijn moeder op De Bataaf. Lekker de ballen naar elkaar toespelen. Eigenlijk deed ik maar wat, soms ging het verrassend goed. Later verloor ik mij in kansarme partijtjes, dikwijls met een even slecht onderlegde partner, waardoor we de helft van de tijd services in het net of tegen slachtoffers op belendende banen sloegen. Dan kreeg je uiteindelijk wel een uitslag, maar was het voornamelijk een treurig heen en weer sjokken en ballen rapen.
Ruim twintig jaar had ik niet gespeeld en nu ging ik voor de lol mee met een tennisvakantie in een resort aan de Turkse Rivièra. Onrust bij de achterblijvers en een dringend verzoek om geen het regime onwelgevallige grappen te maken. ‘Dat zal ik als fascist toch wel even zelf bepalen,’ riep ik lachend. Dit antwoord nam de bezorgheid niet direct weg. Men vermoedde dat ik na de eerste scherts op Turkse bodem onmiddellijk door de lange arm van Erdogan in het cachot zou worden gesmasht.
Maar in de gouden kooi waar je als Corendon-toerist wordt afgeleverd was weinig te merken van enige politieke dynamiek. Goed, het zwembad werd stategisch bezet door matig zwemmende vrienden uit het Midden-Oosten, die zich, gelijk de ‘geparkeerde bus’-verdediging van Roda JC opstelden, zodat deze rechtlijnige polderjongen zijn baantjes met sierlijke Arabische krullen moest zien te voltooien.
Het tennis was een ander verhaal, voor het eerst heb ik les gehad. De vooruitgang was opmerkelijk. Dat smaakt naar meer. Beginnen bij de basis dus, dat werkt beter dan panisch opportunistisme. Het zou een politiek advies kunnen zijn. De werkelijke tegenstanders bleken uiteindelijk de onafzienbare buffetten en de genadeloze all-inclusive inschenk-ober met zijn dodelijke service.

Leuke middag (23-3-17)

Iedere twee weken schrijft Marcel Verreck een sportcolumn in Den Haag Centraal.

‘Goedemiddag, dames en heren, jongens en meisjes, hartelijk welkom in ons prachtige stadion, dat zo schitterend gelegen is tussen de uitvalswegen van onze fenomenale stad. U ziet, het kunstgras ligt er glanzend bij, de vlaggen wapperen in de wind en wij zijn in afwachting van weer een wedstrijd van onze geelgroenen, met ongetwijfeld een… eh… uitslag. Maar tot het zo ver is, zullen wij er alles aan doen om u toch een leuke middag te bezorgen.
Laten we beginnen met het goede nieuws uit China. We hebben bericht gehad van meneer Wang, hij is erg opgetogen over de gang van zaken. U weet natuurlijk dat ze in China van achteren naar voren en van onder naar boven lezen, dus meneer Wang was heel blij om te zien dat we bijna bovenaan staan.
Wat gaan we vanmiddag allemaal doen, lieve mensen? We beginnen in de 9e minuut al te applaudisseren, en wel om de Partij van de Arbeid een hart onder de riem te steken. Negen zetels hebben ze toch nog gehaald en sinds die tijd is Hans Spekman permanent in tranen. Vrijwilligers zullen met collectebussen op de tribune langskomen om hem eindelijk eens behoorlijke kleren te kunnen geven. Het kan even duren voordat de bus langskomt, want de PvdA-aanhangers zijn met z’n tweeën.
Ondertussen blijft u gewoon doorklappen tot de 11e minuut. De 11e minuut herinnert ons aan de gebeurtenissen van afgelopen zondag op Woudenstein, waar Ajax en Excelsior op 1-1 eindigden en u mag zelf bepalen of u in uw applaus medelijden of enthousiasme legt.
In de 14e minuut gaan de handen op elkaar voor Johan Cruijff, die alweer een jaar niet meer onder ons is, daar krijgen we nooit genoeg van, en dan klappen we door tot de 15e minuut, de grens van het eerste Haags Kwartiertje en wie weet staat het dan nog 0-0.
Vanwege de tijd verwijs ik u naar het grote scorebord voor alle andere 37 applaus- en knuffelwerpmomenten. Verder zullen er in de rust door jonge spelers van onze club strafschoppen worden genomen op Jasper Cillissen, die zich kon vrijmaken van zijn bankzitverplichtingen in Barcelona. En met hem op doel weet je zeker dat er vandaag tenminste door iemand in ons clubshirt zal worden gescoord.
Wij hopen u met dit gevarieerde programma te kunnen compenseren voor de uitslag en het spel van ons elftal. Wij wensen u een leuke middag en veel sterkte!’