Column

PLAATS (131) : Zuiderpark

Zuiderpark

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Het blijft onwezenlijk dat we in het post-Johan Cruijff-tijdperk leven. Al ben ook ik romantisch genoeg om te geloven dat deze held nooit zal verdwijnen. De afgelopen week leefde hij om te beginnen als nooit te voren. Dat bracht veel goeds in dit krakélende land, waar opgewonden burgers zich nogal eens ontpoppen tot toetsenbordterroristen of varkensmuts dragende stenengooiers. Veel overtollig testosteron werd gekanaliseerd tijdens de massale herdenkingen van de Verlosser. De gracieuze engel die ons de tekortkomingen van de zwaartekracht toonde. Die ons gelukkig maakte. Wiens naam een welkome way-out was bij moeizame grenscontroles. Holland? Kroeff!! Rijdt u maar door.
Het waren natuurlijk niet alleen opgewonden jongeren, maar ook veel vergrijsde welvaartskinderen die met tranen in de ogen dachten aan de man die de kers op hun smeuïge naoorlogse taart was.
Kortom, het land leek weer even één. Op alle velden en in elke 14e minuut klonk ovationeel applaus, de spandoekenmakers hadden uren in hun schuurtjes gezeten en tijdens de minuut stilte was het ook echt stil.
De wereldwaanzin woekerde ondertussen door, zo gaat dat nou eenmaal, en er sijpelde weleens wat cynische berichten over vluchtelingenellende of referendumrampspoed doorheen, maar het afscheid van de Bekendste Nederlander Ooit vormde tien dagen lang het hoofdgerecht.
In ieder geval voor mij, ik heb er in gezwolgen. Het is ook niet niks, je jeugd begraven. Inmiddels troost ik me met fantasieën hoe Johan in de hemel orde op zaken aan het stellen is. Zal Onze Lieve Heer de Fluwelen Revolutie overleven? Zijn er al positiewisselingen bij de hemelpoort?
Waarschijnlijk is Cruijff samen met David Bowie de boel aan het verknallen voor de zelfmoordterroristen: ‘Sorry jongens, bespaar je de moeite van het opblazen, hier in de hemel zijn momenteel geen maagden meer te vinden! (knipoog) Maar ja, da’s logisch, dat zijn dingen wie je weet’.
We kunnen zijn originele en altijd onverhoedse theorieën en taalongelukken eigenlijk niet missen. Zijn overlijden was een passend kunststuk: het doorgaans polariserende orakel verenigde het land. Dat moet toch iets met liefde te maken hebben, dat dappere medicijn tegen de onverstoorbare dood. Laten we die eensgezindheid vasthouden, ruzie maken mag, elkaar naar het leven staan niet. En is dat even moeilijk, laten we dan denken aan ‘de boog over Ton Thie’ in het Zuiderpark. Cruijffs mooiste goal, die – dat natuurlijk wel – op Haagse bodem werd gemaakt.

PLAATS (130): Houtrust

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

‘Nu is onze jeugd definitief voorbij,’ zei ik tegen Paul, toen we vernamen dat Johan Cruijff overleden was. Ik zag hem voor het eerst op Houtrust, aan de hand van mijn vader. Holland Sport-Ajax 0-3.
Cruijff verloor twee vaders op jonge leeftijd, ik één. Met die van mij ben ik nog wel, toen De Verlosser weer in Nederland kwam spelen, regelmatig naar de Meer gegaan om ons aan hem te vergapen.
Ajax-NEC op een zaterdagavond. De voorpret in de auto en daarna op de tribune. De opwinding, ook om ons heen: ‘Kijk daar loopt-ie.’ Niemand liep zoals hij. Een jongen in een mannenlijf. En wijzen en roepen. En dan de bal heel even hebben en hem met de buitenkant van de voet (de blik was alweer naar gindse verten gericht) een medespeler bedienen die tot zijn schrik vrij voor de keeper stond. Het was alsof Cruijff sluipweggetjes wist, zwarte gaten op het veld waar hij de bal naar believen in kon laten verdwijnen en weer uit kon laten opduiken.
Als een zwerm vogels, die zich gereedmaakt voor de trek, waaierden de spelers om hem heen, de tegenstanders in blijvende paniek, de Ajacieden in berustende afwachting. Het publiek, genietend van de patronen, dan weer verbijsterd door de gevonden opening. Mannen die zichzelf op de knieën sloegen, rare hoge geluidjes maakten, een enkele verstilde dromer die een ongehoorde grom van genot liet onsnappen. En wij, die elkaar stompten: ‘Zag je dat?’ ‘Nou, ternauwernood.’
Tegen NEC speelde hij maar een helft mee, maar die sloot hij dan ook af met een weergaloze solo plus achteloze goal. Ook zagen we hoe hij drie arme doch ongetwijfeld genietende NEC-verdedigers passeerde en vervolgens hoog over schoot. Hoe hij toen meer verbaasd dan kwaad naar zijn schoen keek.
Na de pauze verscheen er een jong debuterend kereltje met donker ponyhaar in zijn plaats. Binnen de kortste keren had hij er eentje in liggen. Kopgoal. Zijn naam: Marco van Basten. Cruijffies voetbalzoon.
En dan zijn echte zoon, ook een voetballer. Zelden heeft een vader zo gestraald als bij dat doelpunt van Jordi voor Oranje tegen Zwitserland. Liefde is alles. Voor mij was het bestaan van Johan Cruijff een permanente troost en balsem voor de ziel. Nu we al zijn gelukzaaiende acties terugzien, voel ik mijn hand in die van mijn vader. Toen, op Houtrust.

PLAATS (129): A4 Midden-Delfland

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

De winter duurde één middag in onze stad. Er tuimelden wat trage witte vlokken naar beneden en dat was het dan. Ze waren gesmolten eer ze de grond bereikten. Ook kon er een enkele keer aan autoruiten gekrabd worden en waren daken wit uitgeslagen. In december voelde het soms al voorjaarsachtig. Begin januari zag je rillende bloesems. Echt lente was het nog niet, al werden de gure noordenwindjes door een bleek zonnetje verlicht.
Vorige week zaterdag luwde de wind en bleef versluierende bewolking achterwege. De wake-up call voor de Middle Aged Man In Lycra. In mensonterende kledij beklimt deze MAMIL (we hebben het tot een heuse afkorting geschopt, jongens!) zijn racefietsje en stiert langs beemd en veld om zich te ontdoen van zijn wintervacht.
Vandaag had ik een missie. Ik doorploegde de stad, liet Rijswijk achter me, zigzagde door Delft en stuurde langs de Schie-die-ik-altijd-Vliet-noem richting het dorpje Kandelaar, waar inderdaad plaats is voor hooguit één kaars. Dan rechtsaf de groene prairies van Midden-Delfland op. Ik was niet de enige. Doch de weidsheid van dit schone land maakte van ons allen stipjes aan de horizon. De laatste keer dat ik hier koerste was de A4 Midden-Delfland nog niet opengesteld. De wegenbouwers claimden dat de rijksweg door de verdiepte aanleg nauwelijk hoor –en zichtbaar zou zijn. Ik was er al wel een paar keer met de auto overheen gereden en vanaf die positie klopte het: je zag geen reet van Midden-Delfland en je hoorde er ook niets van.
Mijn missie van vandaag was om te checken hoe onzichtbaar en onhoorbaar de nieuwe snelweg was. Er cirkelden vogels boven een rietkraag, er klonken kreten die mij tamelijk bronstig leken, in de verte gromde een agrarisch werktuig. Dit was de arcadische verstilling waaraan ik gewoon was.
Toen, een hoop geschreeuw en gehijg, een veel te groot peloton uitslovers perste zich over het smalle landweggetje. Wat heb je aan zo’n exercitie, vroeg ik me af, je bent enkel bezig om niet op je kop te vallen. Laat mij maar als trage eenzaat van het landschap genieten.
Maar ja, die lente hè. Een enorme sliert old-time brommertjes was in aantocht, bestuurd door bolle zestigers. Daarna stilte. Opeens was daar de rijksweg. Nauwelijks zichtbaar. En inderdaad onhoorbaar. Want: afgesloten wegens werkzaamheden. Experiment mislukt, fietstocht geslaagd.

PLAATS (128): Kranenburgweg

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Unknown-1Op mijn negende verjaardag kreeg ik het boek. Dat blijkt uit de mededeling op het titelblad. ‘Van mijn lieve grootmoeder Erkens’ heeft mijn vader erbij geschreven. Fijn om zijn handschrift weer eens te lezen. Dat woordje ‘lieve’ heeft hij er later boven geschreven, met een pijltje tussen ‘mijn’ en ‘grootmoeder’. We moeten daar niets achter zoeken, mijn vader kon prima met zijn schoonmoeder opschieten. Zij was overigens de vrouw met het grootste hart van de 20ste eeuw.
Ik heb ooit ergens gelezen dat de schrijver op de Kranenburgweg woonde. Dat heb ik nergens bevestigd kunnen krijgen, maar het is een te mooi contrast met de wereld waarin hij zijn helden liet ronddraven om het niet te geloven. Er waren overigens twee schrijvers, een vader en een zoon, die de serie van de vader overnam. Alle mannen van een zekere leeftijd weten nu over wie ik het heb: Arendsoog.
De legendarische cowboy die met zijn trouwe Indiaanse vriend Witte Veder, geholpen door een extreem goed gezichtsvermogen en zijn Henry Buitenzorg-achtige viervoeter Lightfeet, 64 boeken lang de orde in het Wilde Westen trachtte te herstellen. Maar wel geboren in Den Haag!
In 1935 al, in de geest van Jan Nowee, katholiek onderwijzer aan de Paulusschool. Als alternatief voor de ruwe cowboyverhalen van de Duitser Karl May, de schepper van Winnetou en Old Shatterhand. Die ooit figureerde in een conference van Wim Kan, die Karl May onvergetelijk verwarde met Karl Marx: ‘Ik dacht al, wat komen er in Das Kapital weinig indianen voor.’
Toen zoon Paul na het overlijden van zijn vader in 1958 de serie voortzette, verdween het nadrukkelijke katholicisme uit de avonturen. Het eerste deel ‘Arendsoog’, met dat beschreven titelblad, kan ik niet meer uit handen leggen. Daar gaan we weer!
Witte Veder spreekt uiteraard in een Indianentaaltje zonder werkwoordsvervoegingen en is al in deel 1 hard op weg om de verlossende status van Christen te bereiken. Wrede prairiewetten moeten uit zijn heidense Indiaanse systeem. Arendsoog, die met verve alle wapens hanteert, gaat bij voorkeur niet tot doden over. Als er een lijk valt, dan verzinkt hij in gebed.
Maar uiteindelijk verdween God dus ook uit het Wilde Westen van Arendsoog. En het grapje van Hagenaar Wim Kan is waarder geworden dan je zou willen: in onze neoliberale economie zijn wildwesttaferelen inmiddels aan de orde van de dag.

PLAATS (127): Visbanken

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Twee weken geleden treurde ik op deze plek over het teloorgaan van het prachtige radioprogramma ‘De kennis van nu’ op de zondagavond. Hierin vertelden bijzondere wetenschappers boeiend over hun werk en leven, daartoe uitgenodigd door de eminente interviewer Coen Verbraak.
De toon en de inhoud van die gesprekken waren weldadig en je stak er altijd wat van op. Het was inspirerend om te horen hoe begaafde mensen zich inzetten om de wereld verder te helpen. Van intellect en bedachtzaamheid (en zeker ook de combinatie van beide) gaat een troostende en enthousiasmerende werking uit.
Na afloop van het radio-uurtje was ik altijd vast van plan mijn beste beentje voor te zetten. Deze balsem voor de ziel is ons ontnomen. Er moest iets anders komen, een debatshow met meningen onder leiding van Rob Oudkerk.
Het is niet mijn intentie om stokpaardjes te berijden, als columnist streef ik naar een zo groot mogelijke variatie aan onderwerpen. Maar deze week ontkom ik er niet aan terug te komen op mijn eerdere column. Ik heb dat nieuwe programma namelijk inmiddels gehoord. Natuurlijk, het was de eerste aflevering, de setting was hectisch, er was publiek, zo mogelijk nog meer gasten, Rob Oudkerk werd bij gestaan door een overassertieve dame en iedereen deed enorm zijn best. Uiteraard ging het over ‘de spanningen tussen autochtonen en allochtonen’.
Er zal ongetwijfeld mettertijd meer vorm in komen, maar het is veelzeggend dat je het resultaat eigenlijk vantevoren al kon uittekenen: een heksenketel vol halve soundbites. Wie adem haalde was het woord kwijt, terwijl het presentatieduo, voor het gemak grossierend in generaliserende bewoordingen, bleef aandringen op pasklare oplossingen voor allerlei zichzelf in rap tempo vermenigvuldigende problemen.
Gooi maar zoveel mogelijk in de soep, hadden de programmamakers blijkbaar gedacht, dan wordt-ie vanzelf lekker. Ik werd alleen maar droevig van de loze dynamiek van dit meninkjescircus, mijn heimwee naar de steekhoudende interviews van Coen Verbraak werd er niet minder door. Geef mij geest, inhoud en kalmte.
Waarom dit programma? De hele dag zindert de ether van de opinies. Daarbij zijn ondeskundige sprekers zeker niet in de minderheid. Het is een vismarkt, vaak met het bijbehorende taalgebruik. Zoals ooit Visbanken, in de schaduw van de Haagse Toren. Dat is overigens nu een rustiek pleintje, waar je over de dingen kan nadenken. Zoals professor Douwe Bob zingt: Slow down, brother!

Marcel Verreck

 

PLAATS (126): Maasvlakte

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Het is hooguit twintig kilometer hemelsbreed, maar om zonder pontje op de Maasvlakte te komen, moet je er minstens zestig rijden. Ik kan me nog herinneren dat de Europoort de zuidelijke horizon nog niet tekende. De oorspronkelijke Maasvlakte is in 1972 gereedgekomen, het uitstulpend vervolg is van recente datum.
Ik ben er nog niet wezen kijken en benut deze prachtige februaridag. Het traject erheen lijkt zich grotendeels ondergronds te bevinden. Eerst de A4-bak door Midden-Delfland en dan de Beneluxtunnel, waarna het kruipdoor sluipdoor onder de vele vertakkingen van de machtige Maas richting Europoort gaat.
Dit is een land van reuzen, hun speelgoed staat in overweldigende hoeveelheid opgesteld: kranen, hoogspanningskabels, windmolens, olietanks en raffinaderijen. Wegen en spoorrails zijn vervlochten in een nauwelijks te ontwarren streng, maar uiteindelijk wordt het land leger en lichter, we bereiken de versgekoloniseerde gronden, de verse kustlijn is nabij. Ook hier zullen nieuwe losplaatsen verrijzen, maar voorlopig is dit wilde westen een plek van amechtig genot voor de fijnproever.
Staande op het dijkduin ligt voor me het glinsterende water van de Voornse slikken. Draai ik me om dan oogt het reuzenland in de verte opeens piepklein. Hier worden de wolken weer door de natuur gemaakt.
In zo’n onbetreden gebied streef ik ernaar alle mogelijke wegen te berijden. En dan kom je uiteindelijk op de dijk ter hoogte van slag Maasmond terecht bij de Smickel-Inn. Al twintig jaar bedienen de vriendelijke uitbaters van dit cafetarium alle truckers, wandelaars, fietsers en vissers die voorbij komen waaien.
Het uitzicht op de kust van Hoek van Holland tot onze stad is onbelemmerd. Dit is dus de andere kant. De helderheid waarmee ik de markantste punten van de Residentie kan waarnemen zou me eigenlijk niet moeten verbazen. De golven, af en toe licht opgestuwd door een in- of uitgaande zeereus, slaan ritmisch tegen de zeewering. Ginder, op de ree, wachten tientallen joekels.
Op de binnenkant van de deur van de snackbar heeft de Rotterdamse dichter Hans Wap deze dappere voorpost in nuchtere poëtische termen omschreven, zijn gedicht eindigt met een bestelling: één patat/ één frikadel/ en twee kroketten. Hoeveel aansporing heb je nodig? Verderop probeert een stevige man in een jack met ‘pilot’ erop z’n zweefvliegtuig met een afstandsbediening in de lucht te houden.
Exotisch en Hollands op een uurtje rijen. Met magistraal uitzicht op Den Haag.

PLAATS(125): Beukstraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Van alle media houd ik het meest van de radio. Intiem, snel, suggestief. Een trouwe metgezel tijdens lange autoritten, slapeloze nachten en – ik heb het ook mee mogen maken – turbulente zeiltochten. Omdat wij in de wereld zijn om overal veelbetekende verbanden te zien, was ik apetrots toen ik ontdekte dat mijn huis vlakbij het woonhuis en de radiostudio van Hanso Idzerda (1885-1944) ligt.
Beukstraat 8-10 om precies te zijn. Idzerda was een Nederlandse ingenieur en radiopionier, die op 6 november 1919 vanuit die Beukstraat de eerste radio-uitzending in Nederland voor een algemeen publiek verzorgde. Dit was tevens de allereerste omroepuitzending ter wereld. De studio- en zendapparatuur was gemaakt door zijn eigen bedrijfje, de NRI (Nederlandse Radio Industrie).
Deze informatie ontleen ik aan de Haagse Beeldbank, die een fraaie geelzwartwitte foto uit circa 1920 van het betreffende pand op haar site heeft staan. De ramen van de eerste en tweede verdieping zijn geblindeerd en het dak draagt een door een spinnenweb van kabels geborgde imposante zendmast. Die had ik vanuit mijn werkkamer heel goed kunnen zien. Van deze totem der vooruitgang rest nu alleen een plaquette aan de gevel.
Zoals bij zoveel openbare ruimten is ook een groot deel van de radiouitzendingen ten prooi gevallen aan lawaaierige snelheidsduivels, die in hun herriebordelen effectief aan permanente stiltebestrijding doen. Amechtige stemmen, bonkende bassen, een jinglediarree, u hoort het, ik houd meer van de rustigere, inhoudsrijke programma’s die er bij de omroep nog wel eens in de avonduren door willen glippen.
Zoals het excellente programma ‘Met de kennis van nu’ op zondagavond. Omdat ik op dat tijdstip nogal eens in de auto zit, is het een vriend van mij geworden. Op zijn kenmerkende rustige maar doortastende wijze ondervraagt Coen Verbraak interessante wetenschappers.
Afgelopen zondag was Bert Keizer te gast, de verpleeghuisarts met veel expertise over euthanasie. Het was immers ook ‘de week van de euthanasie’, wat vreemd genoeg een stuk luguberder klinkt dan ‘de week van de lentekriebels’ of ‘de week van de teek’.
Maar als verbanden zoekende luisteraar vond ik het wel symbolisch dat Coen Verbraak met onmiskenbare teleurstelling in zijn stem aankondigde dat dit de een na laatste uitzending van het programma was. Het moet plaatsmaken voor iets met Rob Oudkerk. Zal ik een mast op mijn dak zetten en Coen met zijn gasten bij mij thuis uitnodigen?

PLAATS (124): Nieuwe Haven

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Het is niet zo vreemd dat Bruce Springsteen binnenkort in Den Haag komt kijken. Er gebeurt hier de laatste tijd nogal wat. Zoals het jongensboekdebuut van Dennis van der Heijden bij ADO: eerste bal, hup in de kruising, volgende bal: winnende treffer. Het is van een slagvaardigheid die wij eigenlijk alleen van Haagse Harry kennen. Diens geest zweeft over de stad en zal volgende week landen in het nu al iconische beeld bij de Grote Markt.
Ondertussen wordt er elders in de stad gewerkt aan een ander monumentje. Dat zal op 27 februari a.s. worden opgericht in theater Diligentia als Sjaak Bral daar zijn nieuwe voorstelling ‘De moord op Blonde Dolly’ in première laat gaan. Omdat ik bij het maken van dit theaterstuk ben betrokken, wentel ik mij al zo’n twee jaar in de raadselachtige wereld rond de prostituée Sebilla Niemans, die op 31 oktober 1959 in haar huis op de Nieuwe Haven door wurging om het leven kwam. Voor de duidelijkheid, ik was toen nog niet geboren.
Ondanks het feit dat onze hoofdredacteur Casper Postmaa na jaren speurwerk de onzekerheid omtrent de dader overtuigend heeft weggenomen, blijft er een waas van mysterieën rond deze schokkende zaak hangen. De strafrechtelijke verjaring van de misdaad heeft de aanhoudende geruchtenstroom nauwelijks kunnen dempen. Niet voor niets stelt Sjaak: ‘een onopgeloste moord blijft altijd leven.’
Het is haar onnavolgbare leven dat deze verhalenmotor laat draaien. De voorstelling beoogt door zijn bijzondere vorm de toeschouwer door het Dolly-labyrint te gidsen. Bij try-outs wordt nu al duidelijk dat het publiek, na bekomen te zijn van de cultuurshock dat ze dit keer geen spervuur aan scherpe grappen voor hun kiezen krijgen, al snel gefascineerd is door deze Haagse tragikomedie. Want er zitten, de ernst van het delict ten spijt, ook zeker komische kanten aan het verhaal. Zo zijn sommige beeltenissen en uitspraken van bepaalde types uit Dolly’s nabijheid uiterst lachwekkend. Een andere hoofdrolspeler in dit verhaal is het Den Haag van de jaren vijftig. Blonde Dolly heeft overal haar sporen nagelaten, je kan met haar door de stad tippelen en haar op legendarische locaties als cafetaria Ruteck’s, het Kurhaus en het Haagse Bos zien zitten of in een andere positie zien verkeren. Dat haar pandje aan de Nieuwe Haven jaren geleden werd gesloopt, doet daar niets aan af.

PLAATS (123): Copernicuslaan

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

imagesOp 25 februari a.s. wordt het meer dan levensgrote beeld van Haagse Harry boven op de tramtunnel geplaatst. En dan mag de selfie-orgie beginnen. Met het vervaarlijke icoon op de foto, op de achtergrond de Haagse Toren. Zeker is dat de enigszins herstelde fiets- en wandelorde in de Grote Marktstraat geheel in Harry’s geest weer ver te zoeken zal zijn.
Als opmaat naar de onthulling zijn er twee fraaie exposities te zien over het werk van Marnix Rueb, de schepper van Harry. In de Centrale Bibliotheek en in het Atrium. Dat laatste ziet er opeens heel anders uit. De hagelwitte macht wordt kleurrijk op de hielen getrapt. Harry is in the house! Bij de opening aldaar mocht ik nog eenmaal het woord tot mijn overleden vriend richten:

‘Marnix, het is de afgelopen tijd iets te vaak over jouw sterfelijkheid gegaan. Laat ik het nou potverdomme eens hebben over jouw onsterfelijkheid. Je bent er nog, want je zit in ons hart.
Ik stond laatst voor je huis aan de Copernicuslaan, nu een loos eindpunt van een route die ik vaak gelopen heb. Er zijn nieuwe bewoners, de lamellen waren opgetrokken, er leunde een fiets met kinderzitje tegen de muur naast de deur. De grote struik aan de voorkant is gesnoeid, je kon goed naar binnen kijken.
In jouw werkkamer waren spullen neergezet, de verhuizing was nog in volle gang, maar ondanks het andere decor zag ik je nog steeds zitten, daar was de tekentafel, daar de computer, alleen jouw grijnzende hoofd verscheen niet toen ik tegen de ruit tikte.
De dingen gaan, Marnix, maar jij blijft.
Je hebt de stad veranderd. Vaak denk ik: hoe zou Marnix Harry dit laten aanpakken?
Hoe zou hij de heer Wang tot betalen dwingen? En zou hij daar stokjes dan wel stokken bij gebruiken? ‘Slans wès, slans eâhr’ roepend, terwijl de arme chinees kermend zo’n stok tussen zijn onderste wangen ontvangt.
Het is maar een flauwe fantasie, jij zou dat zelf veel beter doen.
Hoe zou Harry door het Internationaal Park stampen? Net zo lang tot alle bomen en struiken op voorhand al verdwenen zijn?
We zijn je eeuwig dankbaar. Door jouw humor, door jouw precisie, door jouw gevoel heb je onze tragi-komische worsteling met het leven verlicht. Dat zal je blijven doen. En daarom ben je dus onsterfelijk.’

PLAATS (122): Den Haag Centraal

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
6.42 uur. De wekkerradio rukt mij uit de slaap. Ik hoor de verslaggever van radio 1 vertellen dat hij in Den Haag is en wel op het treinstation dat naar deze krant is genoemd. Ik weet waarom hij zich daar bevindt: vandaag is de feestelijke heropening van Den Haag Centraal en daaraan ga ik mijn steentje bijdragen. Met poëet Boozy, excellent vertegenwoordiger van het Haagse woord, zal ik argeloze passanten met declamaties op doen schrikken. Er zal veel muziek zijn en een openingshandeling met breed lachende functionarissen. Een niet zorgelijk kijkende NS-top, het lijkt me een uniek schouwspel. Nadat ik mijn zoon naar school heb geholpen, valt mij tijdens het douchen het volgende gedicht in:

De trein loopt langzaam in het zand
Hier wordt de reiziger gesmoord
En lijkt een wandelende vraag:
Waar ben ik nu toch weer beland?
Dan klinkt dat magistrale woord:
Den Haag! Den Haag Centraal! Den Haag!

Mag er een lichte echo klinken van Gerrit Achterbergs beroemde gedicht? Het nieuwe stationsgebouw heeft veel van een passage. Een glazen dak op hoge Haagse poten, waardoor het altijd boeiende spel van de vertrekkende en aankomende mens wordt verlicht. Er heerst hier een on-Haagse transparantie, laat dit gebouw de politiek tot voorbeeld strekken. Ik geloof dat ook zelfs de bonnetjes van de bouw vrij goed te achterhalen zijn.
Als ik uit de Randstadrail stap, hoor ik de laatste klanken van een reggaeband, die de reizigers in de spits een opkontje heeft gegeven. Een compliment voor de organisatie die beroepsmuzikanten op dit soort onheuse tijdstippen actief heeft weten te krijgen.
Tegelijkertijd realiseer ik me dat, alle vrolijke geluiden en ballonnen ten spijt, het overgrote deel der bezoekers gewoon gespitst is op het halfslaapwandelend halen van hun trein, tram of bus. De vervoersvormen die hier zo broederlijk onder het nieuwe dak zijn gehuisvest.
Uiteraard heeft reizigersorganisatie ROVER inmiddels allerlei kritische opmerkingen gemaakt, dat is ook hun bestaansrecht, maar mij bevalt het schoongebezemende station. Muziek en woorden vermengen zich soepeltjes met de oerpoëzie van de dienstmededelingen. Het is feest, maar alles blijft bewegen. De romantiek en zelfs erotiek van elkaar toucherende zielen zal hier gedijen:

Treinen komen, treinen gaan
Vaak zie je niet of ze vertrekken
Of dat ze stilstaan