Column

PLAATS(121): Papegaailaan

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

De Papegaailaan is een fijn straatje waar ik graag wandel of doorheen fiets op weg naar duinen en zee. De naamgeving heeft uiteraard te maken met de situering in de Vogelwijk, maar voor hetzelfde geld zou je kunnen zeggen dat het laantje niet genoemd is naar een krassend fladderbeest, maar naar een steeds dominanter wordend menstype: de nakakelaar.
De mens is een kuddedier, dat geldt ook voor zijn taalgebruik. Het modewoord is een fenomeen van alle tijden, dat weet ik als doctorandus in de Neerlandistiek maar al te goed. Wat wij in mijn jonge jaren ‘onwijs gaaf’ vonden heet nu ‘supertof’ of ‘vet’. Helemaal goed (ook zo’n in zwang zijnde uitdrukking trouwens), maar als ik een leeftijdgenoot iets ‘supertof’ of ‘vet’ hoor noemen, krijg ik toch last van acute balkramp.
Ik heb niets tegen leuke nieuwe woorden, maar wel tegen de mensen die ze gebruiken alsof ze zelf bedacht hebben. Naargeestige voorbeelden daarvan zijn: ‘huilie-huilie doen’ en ‘gekkies’ uit het standaardvocabulaire van bozemannenmedium Geen Stijl. Die termen hadden ooit een ironische bijsmaak, ook al door hun betrekkelijke infantiliteit, maar zijn nu geharnaste cliché’s in het woedeproza op de sociale riolen.
Wat mij de laatste tijd ook doet kokhalzen is het woord ‘leveren’ in de betekenis van ‘presteren’. Ons nationale giebelopperhoofd M. Rutte vindt dan bijvoorbeeld dat ‘Turkije moet leveren.’ Dan gaat het niet om zuidvruchten of lekkere wijn, maar of de Turken erin slagen om, voor de door ons verstrekte pegels, nog meer vluchtelingen in hun oververzadigde land te absorberen.
Dit woordgebruik zou je, met dank aan het Jesse Klaverblaadje van Groenlinks, ‘economistisch’ kunnen noemen: ‘leveren’ is immers een term uit de handel. Daar zijn we dus voorlopig nog niet van af.
We worden in ons verontruste land sowieso geteisterd door veel onheilszwanger nagepapegaai. Globale strekking: de ondergang is nabij. Mag ik hier als tegenwicht de woorden van filosoof Ralf Bodelier nakakelen. Hij stelt in een behartenswaardig Parool-interview: ‘Maar laten we alsjeblieft voor ogen houden dat wij het op alle fromten beter hebben dan ooit tevoren. We leven langer. We leven gezonder. We gaan beter met onze kinderen om. De kans dat een soldaat sneuvelt tijdens een missie, is minimaal. Er is slachtofferhulp, al wordt je fiets gejat. Eerlijk waar, ik kan geen onderwerp bedenken of we staan er beter voor dan voorheen.’
Koppie krauw!

PLAATS (120): Snackcar De Vrijheid

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Stel: je hebt geld, tijd en geen verplichtingen, wat ga je dan doen? Ook al zijn de meeste mensen niet in die omstandigheid, het blijft een intrigerende vraag. Hoe bevalt het voorwaardenloze ‘snacken’ in een wereld van onbegrensde mogelijkheden. Kun je het aan? Of verdwijnt de grond onder je voeten en val je ten prooi aan het tweelingbroertje van de vrijheid, de angst?
Twintig jaar geleden maakte ik daar het theaterprogramma ‘De Vrijheid’ over. Hoe dat stuk precies in elkaar stak was enigszins weggegleden in de mist van de tijd.
Op de video-band van de cabaretshow zie ik een bolle, maar energieke dertiger die het goed met zichzelf getroffen heeft. Vooral de langdurige intermezzi waarin hij zich overmoedig met het publiek onderhoudt zijn tenenkrommend. Het thema van de voorstelling is vorm gegeven door een verhaal over een man, getooid met de vrijheidsgerelateerde naam ‘Sam’ die inderdaad tijd, geld en geen verplichtingen heeft: ‘wat hij ook deed, hij kreeg zijn geld niet op.’
Op een dag koopt hij een zeilboot en vaart uit. Terwijl hij geniet van het uitzicht op de onbegrensde mogelijkheden plopt er een Smurfje uit zijn oor en dat stelt hem de giftige vraag: ‘wat gaan we doen?’ In verwarring over zijn doelloosheid laten we Sam achter op de oceaan.
Het programma ontrolt zich via liedjes, typetjes en conferences over de worstelingen des levens. We zien een leraar die vertelt wat hij eigenlijk met zijn leerlingen zou willen doen, een Haagse voetbaltrainer die door een misverstand miljoenen in de Arabische Woestijn verdient, maar huilende heimwee heeft naar ‘de krokussen op het Voorhout’ (het lukt hem alleen niet om ontslagen te worden), liedjes over de eeuwige jeugd (de in korte broek voetballende dertiger krijgt van een passant te horen: is die voetbal van u soms, MENEER?) en over een man die geniet van de file (‘eventjes alleen, lekker!’). Er is ook een visioen van een nachtcafé waarin kinderboekhelden hun eeuwige leeftijd hebben verloren en aan verval ten prooi zijn (Arendsoog een brilletje, Witte Veder aan de crack). Uiteindelijk belanden we weer op de oceaan waar Sam op een Vliegende Hollander-achtig schip vol dolende personages kan overstappen om zo het eeuwige leven te verwerven. Maar hij wendt de steven en kiest manmoedig voor het echte weerbarstige leven ‘in het louterende, vruchtbare besef dat alles eindig is’.

PLAATS (119): Fred

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Opeens voelde ik de behoefte om familieleden te zien. Kwam dat door het droevige nieuws dat David Bowie onze planeet verlaten heeft? Of doordat ik die lieve Hansje Bunschoten, met wie ik in het verleden zo fijn filmpjes voor de KRO heb gemaakt, bij Coen Verbraak over haar naderend einde zag praten? Wellicht, maar het was denk ik meer een residu van de feestdagen. Ik maak deel uit van een vierkoppig gezin, waarvan de andere drie te vroeg gestorven zijn. Je doet wat je kan als nabestaande, probeert ze vast te houden met je herinneringen, net zo hard als je dat verleden tracht los te laten om door te kunnen.
We woonden in een gastvrij huis op de Frederik Hendriklaan. Mijn vader en moeder, net van voor de oorlog, kwamen uiteraard uit grote gezinnen. In Rotterdam, geboorteplaats van mijn moeder, telde het nederlands hervormde gezin zeven kinderen. Bij mijn Haagse vader waren dat er acht, die waren dan ook rooms-katholiek.
Ze ontmoetten elkaar in het Groothandelsgebouw bij een fourniturengroothandel en het Hofpleintreintje werd hun liefdeslijn. Toen ze in de Van Weede van Dijkveldstraat een halve etage konden krijgen, trouwden ze. Twee jaar later werd ik geboren, weer twee jaar later, in de Elfstedenwinter, mijn zus. In 1967 verhuisden we naar de Fred. Mijn ouders behoorden tot de oudere kinderen en wij waren de oudste kleinkinderen. Familieleden uit de twee steden kwamen graag op bezoek in ons ruime huis nabij de zee.
Mijn moeder was een hartelijke, energieke gastvrouw, met mijn vader kon je meestal vreselijk lachen. Verjaardagen, sinterklaasvieringen, telkens stroomde het huis vol met ooms, tantes en een toenemend aantal neefjes en nichtjes. Mijn vader stierf veel te vroeg, in 1989, toen gingen de opa’s en oma’s en 2000 overleed mijn moeder.
Sindsdien heb ik van de meesten van mijn uitdijende familie niet veel meer vernomen. Van sommigen ben ik Facebookvriend, met een paar ooms, neven en nichten heb ik regelmatig contact. Anderen, die ik vroeger wekelijks zag, heb ik al meer dan tien jaar niet gesproken. Daar kan ik natuurlijk ook zelf wat aan doen, want voor je het weet ontmoet je ze op een begrafenis. En is het allerminst zeker dat ze daarbij levend aanwezig zijn. Waarom zou ik hen willen zien? Waarschijnlijk om zo weer even dichter bij degenen te zijn die ik echt mis.

PLAATS (118): Laak

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Gelukkig nieuwjaar! 2016 kwam tot mij op een hoog punt in de buurt van het Hollands Spoor. Er schijnt inmiddels weer wat geld onder te mensen te zijn, al is er ook schroom om die centen te besteden. Die aarzeling gold niet voor het aanschaffen van vuurwerk in dit gedeelte van de stad. Ooit zag ik de door de autoriteiten aangeboden vuurwerken van Sydney. Dat was niet gering, maar wat de regio Den Haag vorige week aan pyrotechnisch vernuft de lucht in wist te krijgen, ging daar vlammend overheen.
Het uitzicht strekte zich van de Wassenaarse wouden via Leiden, Zoetermeer, Delft en Rotterdam naar de randen van de Botlek. Overal spoten kleurrijke fonteinen boven de einder, zwommen bonte dolfijnen in het zwerk en kaatsten oorlogswaardige knallen tussen de hoge wanden van de Laakse reuzen.
Extra was natuurlijk het nabije zicht op het Laakkwartier, dat – ook zonder inmenging van de Hofstadgroep – bij de jaarwisseling traditioneel tot een feestelijke ontploffing komt. Daar werden ook de eerste vuurtongen zichtbaar, ze dansten gretig het lauwe luchtruim in. Dat kon niet anders dan het Jonckbloetplein zijn, waar het er ouderwets aan toeging.
Panorama van de kustlijn was hier hooguit te verkrijgen door levensgevaarlijk uit het raam te hangen, met alle kruitdampen en langsvliegende projectielen geen goed voornemen. Wel was ik eerder nog even gaan kijken bij de Scheveningse brandstapels. De belangstelling was er groot, er waren verkeersregelaars ingezet. Over de diepere gedachten achter deze vreugdevuren gelieve de oudejaarsconference van Sjaak Bral te genieten, als u dat al niet gedaan heeft. De show is nog even terug te kijken via de website van Omroep West.
Het vuurwerkconcert duurde een verbijsterend uurtje, daarna werden de erupties spaarzamer, was de lucht ernstig verdicht en kon je tussen de explosies ook af en toe sirenes horen. Vanaf mijn hoge positie concentreerde ik me op de dappere doorzetters, veel te gulzig geweest in de vuurwerkwinkel, nu optredend voor een steeds exclusiever publiek.
Weer zag ik dat buurjongetje op de Frederik Hendriklaan voor me. Veel te groot voor zijn leeftijd en met de bijbehorende alarmerende motoriek. Je hield je hart vast, terwijl hij stoïcijns zijn overdosis rotjes bleef afsteken. Er leek geen einde aan te komen. Dat einde kwam er nu zelfs ook in Laak. Zo’n beetje.
Volgens de autoriteiten was het een opmerkelijk rustige jaarwisseling.

PLAATS(117): Bij AH

Elke week bespreekt Marcel Verreck heden en verleden van een bijzondere Haagse plek. Aangezien Den Haag Centraal met eindejaarsreces bleek (de auteur had even niet opgelet) hier exclusief op de site (en op mijn Facebook):

De cassière keek hoofdschuddend naar de artikelen die ik voor het beurtbalkje had geplaatst.
‘Nounounounou, meneer Verreck,’ zei ze, ‘gaat het wel goed met u?’
‘Hoe weet u m’n naam?’ vroeg ik, ‘ik heb niet eens een bonuskaart.’
‘We weten hier alles,’ zei ze, ‘u was zo goed bezig de laatste tijd. Geen drank, geen zoetigheid, veel groenten en fruit.’
‘Ja, ik doe aan de lijn,’ zei ik.
‘Dat hebben we gezien,’ zei ze, ‘u moet wel blijven doorzetten. Zullen we deze spullen dan maar even niet afrekenen?’
‘Nou…’
‘En als u dan meteen doorloopt naar die aardige mevrouw daar naast de pinautomaat, dan kunt u met haar een gesprekje voeren over uw problemen.’
‘Nou, mijn probleem is dat ik mijn boodschappen niet afgerekend krijg…’
‘Ja, ik snap het best,’ zei ze moederlijk, ‘dat is de ontkenningsfase, ik heb zelf ook wel eens een terugval gehad.’
‘Ja maar,’ protesteerde ik, ‘we krijgen drie kerstdagen en dan ben ik ook nog één dag voor kerst jarig.’
‘En u denkt dat u dit allemaal opkrijgt?’ zei de cassière, ‘bent u van plan het hele AZC uit te nodigen?’
‘Eh…’
‘Die mensen drinken meestal geen alcohol hoor,’ ging ze verder, ‘dus dat gaat u dan allemaal zelf op zitten drinken.’
‘Ja maar, mijn verjaardag…’
‘U bent één dag voor kerst jarig, dat is een heel lastige dag. U weet inmiddels ook wel dat er dan bijna niemand op bezoek komt. We zien hier al jaren dat u de aangeschafte kratjes pas halverwege de zomer terug brengt voor het statiegeld.’
‘Ik waardeer uw betrokkenheid,’ zei ik, ‘maar…’
‘Geen woorden, maar daden,’ zei ze, ‘u kunt hier gaan praten als Mark Rutte, die lult zelfs een komkommer nog recht, maar het gaat erom wat je doet.’
‘Nou, als ik een voorbeeld moet nemen aan Mark Rutte,’ zei ik, ‘dan kan ik eigenlijk niet veel meer doen dan dom lachen.’
‘Ik merk dat u net zo weinig visie op de toekomst heeft als onze premier,’ sprak de cassière, ‘maar ook voor u geldt: vrijheid van koopuiting. Pint u maar. Prettig uiteinde.’
Ik slalomde tussen de hulpverleners door naar buiten. De flessen rammelden ongeduldig in de tassen, de zakken chips knisperden. Het was zwoel, bloesems wiegden aan de bomen.
Ik vreesde voor een blauwe kerst.

PLAATS (116): Buitenhof

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Nederland krijgt een ‘correspondentendiner’. Bij deze gelegenheid zal premier Mark Rutte grappig gaan doen. Ook Youp van ’t Hek zal een toespraak houden. Is hij er nu al onwel van geworden?
De afgelopen eeuw zijn ons een hoop zegeningen uit de V.S. ten deel gevallen. De man achter de Nederlandse introductie van het correspondentendiner is de voormalige Amerika-correspondent Twan Huys. Zijn ‘College Tour’ werd met succes uit de Verenigde Staten geïmporteerd. Een mooi programma, waarin mensen van een zekere statuur en met een bepaalde intelligentie door studenten worden ondervraagd. Gemikt wordt op een breed kijkerspubliek, vandaar dat ook de levenswijsheden en maatschappelijke inzichten van uiteenlopende types als Willem Holleeder, Guus Meeuwis en Rod Stewart aan de orde kwamen.
De milde kolonisering van ons land (en de rest van de wereld) door de Amerikanen voltrekt zich onverstoorbaar en onstuitbaar. In de jaren zestig en zeventig was het, ondanks het langzaam ineenstorten van de zuilen, onvoorstelbaar dat wij in zo’n rigide consumptiemaatschappij als de Amerikaanse terecht zouden komen.
Zo zie je maar. Vrijheid, openheid, welvaart, de NSA, obesitas bij jong en oud, mediagestuurde hysterie, de oneliner-cultuur (ik zeg: weg met de oneliner!), het managers-virus, politieke correctheid, schermverslaving, selectieve overheidsbemoeienis (als het nodig is via de achterdeurtjes van de democratie), mede dankzij onze hechte banden met de V.S. hebben wij ons kunnen opstoten in de vaart der volkeren.
Het correspondentendiner, een nieuw hoogtepunt in deze collaboratie, is de oudejaarsconférence voorbij: slachtoffer wordt dader. Een soort politiek carnavalsmoment, waarbij het gezag even de zotskap opzet en de lolbroek aandoet. We zagen president Obama al schitteren in zijn door de beste grappenmakers van Amerika geschreven optredens. Harde maar geestige hoon en vooral veel zelfspot, wat zo mogelijk nog een groter teken van macht is.
De man met het gevilde knaagdier op de schedel, Donald Trump, was één van Obama’s slachtoffers en zat er dan ook chagrijnig bij. Hij zon op wraak en trakteert ons nu voortdurend op de meest hilarische uitspraken, al is er van zelfspot geen sprake. Inmiddels wordt hij door velen zorgwekkend serieus genomen. Is de groeiende belangstelling voor vreemdsoortige racistische populisten alhier dus ook een Amerikaans importantartikel? Toch niet, wij hebben op dit gebied in Europa een veel langere en duisterdere geschiedenis.
Afijn, Mark Rutte gaat moppen tappen. Je houdt je hart vast. Gelukkig kan hij zelf uitstekend lachen.

PLAATS (115): Muzenplein

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Nu mijn zoon met zijn tevreden slaapgedrag mijn nachtrust al tijden niet meer verstoort, heb ik toch weer nieuwe wegen gevonden die voeren tot ongebreideld nachtbraken. Het giftige codewoord is YouTube, de onbegrensde vergaarbak van muzieklekkers. Het zijn niet alleen de liedjes, maar ook de bijbehorende interviews, de ‘zeldzame fragmenten’ (met 1 miljoen hits!) en soms zelfs het aandoenlijke geknutsel van clipmakers op bekende melodieën.
Tijdens zo’n hinkstapsprongsessie over het net is gaan slapen geen optie en als je uiteindelijk gaat, dan lig je nasidderend van de muzikale overweldiging nog tijden klaarwakker.
Ik deed een dappere poging en probeerde filmpjes met het woord ‘Beatles’ te mijden, maar raakte van de regen in de drup, want ik belandde in het universum van Billy Joel. Een artiest die ik al lang volg, uiteraard een niet al te verre nakomeling van de Liverpoolse Fab Four, met een zeer gevarieerd oeuvre vol klassieke en ook eigentijdse elementen. De tijdgeest klinkt vaak mee in zijn composities en teksten, zoals natuurlijk in het indringende ‘Goodnight Saigon’ maar bijvoorbeeld ook in ‘Leningrad’. Een aanvankelijk wat pompeus klinkend maar toch ontroerend lied over de parallellen tussen de levens van twee ‘Cold War kids’, een voormalige Russische militair die circusclown werd en de Amerikaanse zanger zelf: ‘We never knew what friends we had / until we came to Leningrad.’
Een lied uit 1989, de verwachtingsvolle periode rond de val van de muur. Laten we het weer eens spelen. Joel maakt al een tijd geen nieuwe songs meer, maar geeft, soms worstelend met depressies en drankzucht, nog wel altijd soevereine optredens. Zijn collectie liedjes biedt voldoende materiaal voor wat ze op de Top 2000-kermis de ‘soundtrack van je leven’ noemen. Afgezien van de muzikale rijkdom en de precieze teksten is het vaak ook de emotionele impact waarmee de begaafde zanger ze vertolkt. De lyrische ballade ‘She’s always a woman to me’ laat je glimlachen en tegelijkertijd een stille traan plengen. Zijn initiële lied ‘Piano Man’ maakt weemoedig en optimistisch. Na het neerhalen van de Twin Towers troostte hij de gehavende stad met zijn ‘New York State of Mind’.
Dit zijn de woorden van een fan, zoals bij elke grote artiest zijn er ook genoeg mensen die onwel worden van deze muziek. Dat kan dan in ieder geval helpen met het op tijd naar bed gaan.

PLAATS (114): Haagse Markt

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Geen betere manier om je stad te leren kennen dan er je vrienden van verre rond te leiden. Hier geldt hetzelfde als in een geslaagde onderwijssituatie: kun je iets goed uitleggen, dan begin je het zelf ook helemaal te snappen. De drie vrienden met wie ik elke eerste zondag van de maand aan een pubquiz deelneem, waren ter lering ende vermaak naar Den Haag afgezakt.
Ik trof hen op Station Holland Spoor. Ze mochten meteen mee het Strijkijzer op. Afgelopen zaterdag bood een opmerkelijke oase in het metereologische geweld (die klimaattop in Parijs moet natuurlijk wel omlijst worden door zorgwekkend weer) en wij zaten daar te genieten van een zonovergoten stad.
Alles wordt klein, tastbaar en overzichtelijk op die hoogte. Alsof je boven een landkaart hangt. Alle interessante plekken lijken naast elkaar te liggen en dus moeiteloos te belopen. Eenmaal beneden blijk je toch een stadskabouter te zijn en doemen overal obstakels op, zoals als afgesloten viaducten en voortrazende verkeersstromen, bedremmeld begeleid door verkeerslichten, die jou minutenlang met rode koppen van schaamte staan tegen te houden.
En van de ene naar de andere plek is het toch wel even tippelen. Maar dat doe je graag, want het is Den Haag. Ik trakteerde mijn vrienden op een afgeleide ‘Lijn 12’-toer, langs Huijgenspark, Bierkade (gelukkig waren de meeste lokaliteiten nog gesloten) naar Spinoza’s oude woning.
Via het Oranjeplein naar het ongedacht prachtige buurtje bij de Jacob Catsstraat. Noord-Hollandse monden vielen open. Op straat voetbalde iets verderop het toekomstige Nederlands elftal, een kleurrijk ensemble. De Schilderswijk was bedrijvig en levendig als altijd. De hooggespannen verwachtingen aangaande de sharia-driehoek werden duidelijk niet ingelost. Er werd opvallend weinig gestenigd en onthoofd op de Vaillantlaan.
Op de Haagse Markt, prachtig vernieuwd maar geheel in sfeer gebleven, waren we even in allerlei buitenlanden, ook qua prijspeil, maar de aanvangende miezer situeerde ons weer hardhandig in ons eigen november-land.
Bij een standje met hippe koffiebonen vonden we asiel, de eigenaar was nu voor de vijfde keer present op de herschapen markt en glimlachte tevreden. Ze kwamen uit alle windstreken ‘een bakkie halen’. Vervolgens heb ik mijn vrienden nog even lijn 12 en het Papaverhof laten zien, daarna werden de mannen beloond met een bezoek aan het onovertroffen buurtcafé. Geluk hoeft niet veel te kosten. Zeker als je het door vier kan delen.

PLAATS (113): NFI, Laan van Ypenburg

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Dan heb je het opeens in je hand. Het glanst en het voelt goed. De materialisatie van vele maanden geestesarbeid. Voor het vierde jaar op rij sta ik in november een nieuwe zelfgeschreven literaire thriller te strelen. Deze heet ‘Toegift’ en er wordt een cabaretier in omgelegd. Een grappenmaker die sterft op het toneel, daar heb ik verstand van.
Mijn moorden geschieden in Deventer, maar de inspecteur is een geëmigreerde Hagenees. De liefde brengt je immers op de gekste plekken. Ook ik kwam zo ooit weer terug naar Den Haag.
In mijn boeken treedt uiteraard een forensisch deskundige op, de lichtelijk narrige Bert van Wamelen, die in ‘Toegift’ met tegenzin vanachter zijn oliebollen vandaan moet komen omdat het delict plaatsvindt tijdens de toegift van de lokale oudejaarsconference.
Ik laat deze Bert altijd maar een beetje zijn gang gaan, veel technische sjoege van de materie heb ik niet, maar zijn expertise is onontbeerlijk. Toen ik met mijn kunstcompaan, met wie ik aan een theatervoorstelling over ‘Blonde Dolly’ werk, de mogelijkheid kreeg om bij het Nederlands Forensisch Instituut een kijkje achter de schermen te nemen, greep ik die natuurlijk onmiddellijk aan. In dat toneelstuk gaat de beroemde patholoog-anatoom dr. Zeldenrust, die de vermoorde prostituée heeft geschouwd, een belangrijke rol spelen.
De man was veertig jaar dé nationale expert op forensisch gebied en de mare wil dat zijn geschiktheid versterkt werd door het ontbreken van enig reukvermogen. Ik ken iemand die tijdens een schouwing al na drie minuten ook zíjn maaginhoud aan de openbaarheid prijsgaf.
Je komt niet zo maar binnen bij het NFI. Zeker niet als levende. De draaideur wilde ons niet doorlaten, uiteindelijk kwam het goed en kregen wij een zeer interessant college met rondleiding van een van de vijf werkzame forensisch pathologen. Deze ‘kleinkinderen’ van dr. Zeldenrust zijn toevallig alle vijf vrouw.
Gek genoeg ken ik een hoop jonge vrouwen, die bij het aanschouwen van een spinnetje in de gordijnen klimmen, maar wel smullen van nietsverhullende series als CSI en Bones. De forensische praktijk is absoluut anders, zij het niet minder prozaïsch. We kwamen oog in oog te staan met het instrumentarium: je ziet onmiddellijk waar het voor gebruikt wordt. Er is veel toewijding en accuratesse, ons NFI is niet voor niets een wereldtopper.
Toch is er lichte opluchting als je weer levend buiten staat.

PLAATS (112): Aloysius College

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Mijn grootouders zijn allen overleden, maar zouden inmiddels de honderd hebben overschreden. Hun vruchtbare coëxistenties hebben geresulteerd in een vooroorlogs aantal ooms en tantes en een nog omvangrijker arsenaal aan neven en nichten. Het resultaat van hún voortplantingsgedrag is bijna niet meer in kaart te brengen. Maar nu grootouders en – in mijn geval – zelfs ouders er al enige tijd niet meer zijn, zie je elkaar nog maar zelden. Meestal is de aanleiding voor een reünie een droeve.
Mijn stoere neef M. tref ik gelukkig wat vaker. Ooit zeilden wij samen door de Canarische wateren en had hij hobbies als het met zijn blote handen beklimmen van bergen. Dat mocht hij lekker zonder mij doen. Stoer is hij nog steeds, want inmiddels werkt hij als leraar natuurkunde aan het Aloysius College. Een instituut dat de honderd niet zal halen. Ik kende het markante gebouw alleen van de buitenkant, maar neef M. leidde mij afgelopen week rond.
De school walmde historie, sigarendampen van in rook opgegane paters hingen als het ware nog in de monumentale trappenhuizen. De glas-in-lood-ramen, de uitgebeitelde bemoedigende bijbelspreuken, de reliëfs en de gewelven, ze hebben zo lang uitzicht gehad op de cohorten voorbijtrekkende scholieren. Eén muur was behangen met leerlingenfoto’s, het onderwijzend personeel had nog dikwijls een pij aan. Ergens in de jaren zeventig duiken er ook meisjes op, nog moeilijk te zien, want toen had iedereen lang haar.
Het was een rare week op het Aloysius, vertelde mijn neef. De laatste week waarin de niet-eindexamenklassen nog op school waren. Het sterven was begonnen. We staarden door de ramen naar de herfstkleuren rond het Hubertusduin en, aan de andere kant, naar het malse jaloersmakend sportveld. Als VCL’er had ik buitengym op HDM. Als je daar aangekomen was, kon je al bijna weer terug.
In de aula en in de kapelzaal stonden tafeltjes in slagorde opgesteld voor de tentamens, die in mijn tijd de wat medische naam ‘schoolonderzoeken’ droegen.
Andere typen schoolonderzoeken zijn er de laatste tijd legio geweest op het AC. Hoe het ook zij, de uitslag is bekend. Het is finito. De school ademde weemoed en berusting. Het was na schooltijd, het verweesde uur waarop de lichten nog aan zijn. In een lokaal zat een gebeeldhouwde docent te corrigeren. We gaan, zei mijn neef. Op Kijkduin dronken we een troostend glas.