Column

PLAATS (111): Schalk Burgerstraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Ja, Dieuwertje Blok is in het echt ook zo aardig. Door ons studenten werd zij al aanbeden toen zij met haar schalkse lachje KRO-televisieshows aankondigde. Zulke ondeugende pretlichtjes zag je niet in de christelijk-gereformeerde ogen van de dames die voor de NCRV (met tongpunt-rrrrr) in hooggesloten blouses enerverende programma’s als ‘Black Beauty’ en ‘Spel zonder grenzen’ annonceerden. Diewertje, het eeuwige meisje, leeftijdsloos, jaarlijks baken voor alle kleine Sint-gelovigen.
Règâh-hoofdman Johan Frauenfelder en ik mochten haar het afgelopen voorjaar ten behoeve van het NTR-programma ‘Landinwaarts’ meenemen op safari door de Haagse binnenlanden. Aanleiding was ons theaterprogramma ‘De weg naar huis’ over de geschiedenissen van twee Haagse oudere jongeren, één van het veen en één van het zand.
We voerden haar langs de monumenten van onze geheel verschillende jeugden. Johan toonde het ouderlijk huis aan het Escampse Plantenoord, waar ooit zijn duivenhok het dak sierde en nam ons mee naar de legendarische ‘Zwarte Vogel’-winkel in de Schalk Burgerstraat. Net op tijd, want de winkel gaat verhuizen naar een kleinere locatie in de Mangaanstraat. Johan zingt in onze voorstelling een liedje over dit duivenparadijs, waarbij het goed uitkomt dat de straatnaam ‘Schalk Burgerstraat’ precies past op de wonderschone hymne ‘Scarborough Fair’.
Dat ging hij ter plekke natuurlijk zingen met grote instemming van de aanwezige ‘duivenmannetjes’ die daar gezeten om de koffieautomaat voor doorlopend Haags cabaret zorgen. Zij zijn waarschijnlijk ook de enigen die Johans theatrale monoloog in Haags duivenlatijn volledig kunnen volgen.
En zo voerde ík Dieuwertje en haar crew naar mijn middelbare school. Het VCL, hofleverancier van kennis, gelegen in het statige Van Stolkpark. We bezochten Statenkwartier en Sweelinckplein, zagen lijn 12 langsrijden, en filmden in Hotel Des Indes. Zand en veen, allemaal Den Haag.
Dieuwertje, door haar jarenlange arbeid voor Omroep West sowieso geen onbekende in de stad, keek haar ogen uit. Het resultaat is wel ergens te vinden in de schatkamers van ‘Uitzending gemist’.
Aan het eind van de reportage vinden Johan en ik elkaar op de plek waar alle Hagenaars en Hagenezen elkaar in allerlei stadia van ontkleding treffen: het strand. Dat hebben wij dan weer in Den Haag, de troost van de zee, die blijft terwijl er zoveel verdwijnt. Zo spelen wij zondag 15 november a.s. in het Diamant Theater om 14.30 uur ‘De weg naar huis’ voor het allerlaatst.

PLAATS (110): Rotterdamsestraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Wij zijn een gelukkig volk. De statistieken zeggen het, dus blijkbaar worden de onthutsende taferelen op de diverse inschreeuwavonden hier te lande afdoende gecompenseerd. Wel valt nu beter te begrijpen waarom de hier aangespoelde vluchtelingen met groot gemak ‘gelukszoekers’ worden genoemd.
Met de Scandinavische landen vormen we een kopgroep in het geluksklassement, best opmerkelijk als je de mistige, alcoholische en deprimerende boeken en films van deze noorderlingen in ogenschouw neemt.
De geluksbeleving van de Haagse voetbalsupporter was dit weekend in ieder geval bovengemiddeld: we wonnen van Feyenoord. Het doelpunt werd wel door een Rotterdammer gemaakt, verdediger Sven van Beek werkte met een onnavolgbare beweging de bal achter zijn eigen doelman. Degenen die nu onmiddellijk aan matchfixing denken – de Chinese eigenaar zal vast wel een paar strategisch bellende landgenoten kennen – moet ik teleurstellen. Deze Van Beek schoot al vier keer eerder in eigen doel. Je zou bijna denken dat de speler in zijn jonge leven inmiddels iets te veel ballen heeft gekopt, een indruk die bevestigd werd door het monosyllabische interview dat hem na afloop werd afgenomen.
Droefenis in Rotterdam-Zuid dus, waarbij er natuurlijk één man was wiens kop er bijna afrolde van het hoofdschudden. Leo Beenhakker, befaamd hoofdschudder en gevierd zuchter. Deze week kwam zijn autobiografie ‘Don Leo’ uit en iedere dag verscheen hij als vanouds in de media om nog maar weer eens te verhalen over zijn wonderlijk rijke carrière.
Een fascinerende man, die over de hele wereld successen boekte. Dan kan je niet alleen een bluffer zijn. En zo ja, dan is de prestatie nog groter. Ik heb eenmaal het genoegen gesmaakt een tv-item met hem te maken. Het was in de jaren negentig dat ik regelmatig op de buis verscheen en onderdeel van het programma dat ik met Rémi van der Elzen presenteerde was het vervaardigen van een ‘leuk filmpje’ met een Bekende Nederlander: vissen met Wim Bosboom, naar de Haagse bunkers met Bart Chabot, dat soort werk. Ook was er een rendez-vous met goalie en amateur-piloot Stanley Menzo. We bleven gelukkig aan de grond. Met Leo Beenhakker ging ik golfen. Dat ging via de wetten van de kleedkamer. Eerst negeerde hij me, maar na een paar ballen in het kreupelhout volgde een innige hug. Goeie pik! Het gelukscijfer van Leo Beenhakker zal het gemiddelde niet naar beneden halen.

 

PLAATS (109): Torentje, Hofvijver

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

De bladeren van de bomen vormen een bont geschakeerde coalitie, op deze prachtige herfstdag is de stad een schilderij. Ik loop over de Lange Vijverberg, zie hoe ’s lands regeringscentrum zich spiegelt in de rimpeloze Hofvijver. Zo’n zuivere reflectie zie je in het parlement zelf nou nooit. Daar is het Torentje. De gordijnen zijn gesloten.
Logisch, daarbinnen zit onze minister-president ongetwijfeld hard te werken aan een vlammende toespraak die de verhitte gemoederen in ons land zal kalmeren. Voor eens en voor altijd gaat hij ons duidelijk maken dat hij niet de glimlachende mandarijn is voor wie sommigen hem verslijten.
Mark Rutte zal zijn ware gedaante tonen en bewijzen dat hij meer is dan de filiaalhouder van supermarkt Nederland, namelijk het morele kompas van de natie.
Uitgedaagd door Marli Huijer, de Denkster des Vaderlands, zal hij ons met ferme hand leiden uit het labyrint van tweespalt, onmin en verwarring. Desnoods avond aan avond komt hij op televisie de bevolking uitleggen dat het eeuwenoude succes van ons land te danken is aan een verregaande samenwerking van alle partijen. Was die er niet geweest, dan had ons polderland niet bestaan.
Hij zal wijzen op het gebruikelijke proces van pijn én profijt bij het samensmelten van bevolkingsgroepen. Geduld zal hij prediken, zijn einder zal zich eindelijk strekken ver voorbij de korte politieke termijn.
Dat gaat hem kritiek en slechte peilingen opleveren, maar hij toont zich een groot staatsman en verkiest het algemeen belang boven het kleinburgerlijk grutterssentiment.
Nu zien we waarom het goed is dat we met zijn allen ook aan zíjn studie Geschiedenis hebben meebetaald. Rutte zal in niet mis te verstane bewoordingen de historische parallellen schetsen tussen de Grote Blonde Schreeuwer en de intenties van een zeker bevriend staatshoofd in de jaren dertig met een evenzeer afwijkende haardracht.
Onbevreesd zal hij de toorn weerstaan van degenen die menen de vrijheid van meningsuiting te moeten aanwenden om tegenstanders de mond te snoeren. Hij zal wijzen op de tumultueuze taferelen op inschreeuwavonden, die niet direct wijzen op de onbetwistbare superioriteit van onze westerse cultuur.
Hij begrijpt de gevoelens van angst en bezorgdheid bij de opgehitste bevolking, maar wijst ons ook op onze historische ereschuld en op de naastenliefde. Het idee dat onze premier achter die gordijnen met zo’n toespraak bezig is, vervult mij met trots.

PLAATS (108): Lange Voorhout

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek

Nee, we gaan er niet op voorhand negatief over doen. Dat gebeurt al veel te vaak dezer dagen. Waarbij ‘negatief’ nog een milde term is als je hoort hoe ‘bezorgde burgers’ hun angst voor de ‘vluchtende testosteronbommen’ ventileren. 
Het was weer Twitter in levende lijve op het Malieveld, waar de zaken met een beroep op de grenzeloze vrijheid van meningsuiting klip en klaar werden gesteld. Uiteraard omzwermd door een medialeger dat het aantal demonstranten bijkans overtrof.
Maar genoeg over deze slachtoffers van de consumptiemaatschappij, bij wie nieuwtestamentische waarden als medemenselijkheid en naastenliefde ver achter de koophorizon zijn verdwenen.
Nu het geloof der vaderen definitief in de religie van het marktdenken is getransformeerd, ontpoppen wij ons naar Amerikaans model tot een emotie-maatschappij, waarbij velen huilend hun gelijk proberen te halen en de overheid naar believen faciliteert dan wel als omnipresente pispaal fungeert.
Ik zeg het wat deftig, want ik heb een kind en geen zin in bedreigingen. En ik ben te ver afgedaald van het Haagse initiatief dat ik hier – op voorhand niet negatief – wil bespreken: de gemeente wil rond het Voorhout een aantal musea concentreren om tot een toeristisch aantrekkelijk ‘museumkwartier’ te komen. Fijn plan, goed uitvoerbaar. Maak een mondelinge afspraak met Michel Platini (heeft momenteel even tijd) en die regelt het voor een luttel bedrag.
Lang woonde ik in de hoofdstad, op een steenworp afstand van het Museumplein, dat wij in den beginne kenden als een door een snelweg doorsneden grasvlakte waarop bijvoorbeeld gedemonsteerd werd tegen de kruisraketten: ‘Liever een Rus in de keuken, dan een raket in de tuin.’ Kom daar nu nog eens om. Het binnen één blikveld krijgen van een Rus en een raket is momenteel, zoals u weet, vrijwel onmogelijk.
Ook hebben wij het Museumplein decimeters doen zakken tijdens de vieringen van diverse voetbalsuccessen. Daar hoeven we voorlopig niet meer bang voor te zijn. Het Museumplein ging op de schop, de musea heropenden en de toeristen kwamen. Het is er dagelijks net zo druk als ooit bij de Kruisrakettendemonstratie.
Klagende Amsterdammers (een pleonasme) te over, de stad is inmiddels bezet door vreemdelingen. Goed spenderende toeristen, maar zelfs voor Amsterdammers vergoedt geld niet alles.
Het Lange Voorhout met zijn intimiderende rust is een museum op zich, je hebt vaak het gevoel dat je het voor jezelf hebt. Moeten wij ook hier leren delen?

PLAATS (107): Meerzicht, Zoetermeer

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere (nagenoeg) Haagse plek.

Zo af en toe bevangt mij een vreemd verlangen, waarvan ik u graag deelachtig wil maken. Het overvalt mij doorgaans op winderige treinstations of op eenzame tramhaltes.
Maar toch het meest op treinstations, wanneer ik, gezeten in een intercitycoupé, in de schemering de bussen van het streekvervoer zie staan. Annen, lees ik dan bijvoorbeeld. Of Nieuweschans. Of Baarle-Nassau. Dan moet ik mij beheersen om niet uit mijn trein te stappen, het vallende duister van de avond in, mij te melden bij de buschauffeur, in te stappen om, met een paar zwijgende lokale passagiers om mij heen, tot het eindpunt mee te rijden. Daar is de avond dan helemaal gevallen. Ik wandel rond de kerk, het hotel is gesloten en uit de snackbar klinkt Jan Smit.
Annen, Nieuweschans of Baarle Nassau. Er gaat nog een bus terug. Of nog beter, een nieuwe bus dient zich aan, naar Nieuw-Weerdinge, Muntendam of Wouwse Plantage.
Dit soort reisjes maak ik in mijn hoofd, uiteindelijk kom ik die veilige coupé niet uit. Misschien is het verlangen te groot om het in te lossen. Er moet nog wat overblijven, nietwaar.
Zo beproefde ik pas heel kort geleden voor het eerst het oude ‘sprinter’-traject dat door Zoetermeer krult. Het is inmiddels een Randstadrail, die nota bene vlakbij mijn Haagse huis vertrekt. Veel heb ik op treinen moeten wachten, dat kan zoals bekend even duren, en vaak bestudeerde ik dan de namen van de Zoetermeerse stations. De grappigste was Palenstein.
Maar voor deze tocht kies ik als bestemming het station met het meeste perspectief. Meerzicht, een betere naam is niet denkbaar. Naast dat station bevindt zich het frisse winkelcentrum Meerzicht, dat toch al weer veertig jaar oud is. Ik daal af van het hooggelegen spoor en vervolg mijn stadssafari in het overdekte winkelparadijs. Het is maandagochtend 11.00 uur, een tijdstip waarop ze bij mij op de Fahrenheitstraat nog allemaal liggen bij te komen van het weekend, maar hier is de levendigheid groot. Het winkelcentrum vormt duidelijk het hart van de wijk. Je ziet er kinderwagens en rollators, door de uitnodigend opengeschoven winkelpuien stromen de klanten toe. Zonlicht valt door het glazen dak, verse geuren vermengen zich met elkaar, er wordt gegroet en gebabbeld, een opgewekt geheel.
In een tijd met veel van angst en haat verwrongen gezichten, is dat goed om te zien.

PLAATS (106): Schouwkade

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere (nagenoeg) Haagse plek.

Ze staan in het groene hart van Delfland, aan de Vlaardingsevaart, een met de hand te bedienen voetveertje verwijderd van een polderweg met de zeer toepasselijke naam Schouwkade. Je passeert ze wanneer je van de rand van Vlaardingen naar Schipluiden fietst. Doorrijden is geen optie. Het zijn een viertal ladderachtige stoelen, die je kan beklimmen en van waaruit je, eenmaal gezeten, de prairies en slootjes van Midden-Delfland kan overschouwen.
Zo is ons land, je hoeft maar drie of vier meter te klimmen en je kan alles tot aan de horizon overzien. Aan die einder liggen de kartelranden van de grote steden, verkruimelde flats, de torentjes van Delft en de grijparmen van de Europoort. Afgelopen vrijdag was een zeldzaam mooie dag. Overal rook je het najaar al, maar de zon scheen mild en er waaide een voor de amateurcyclist goed te doen windje.
Ik ging mijn Monnickendamse vriend Peter de mooie hoekjes en groene corridors van onze provincie laten zien, nu het eeuwige geruis van de bijna voltooide A4 nog niet klinkt. Van ‘t Woudt naar Schipluiden reden we, staken bij De Zweth de Delftse Schie over en pauzeerden bij het achter bosschages verscholen natuurschoon van de Ackerdijkse plassen. Die ik, hoewel niet ver van de A13, als automobilist nooit had leren kennen. Bij de Rottemeren werd er geluncht, waarna we via de rand van Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen terugkeerden en op ‘De Stoelen’ stuitten.
De zon neigde al naar de kim, de weilanden waren sappig groen, en de vaart, die in zijn aarden kom hoog boven het maaiveld stroomt, glinsterde. In mij ontwaakte een badmeester, die vanuit zijn superieure positie het gewriemel kon gadeslaan. Fluit in de hand, en dan niet zoals ooit Benno L., maar het snerpende correctie-instrument.
‘Hee jongetje Wilders, en nou ophouden met klieren, geef die arme kindertjes hun zwemband terug.’
‘Meneertje Rutte, wat heb ik nou gezegd, niet telkens onder water duiken als ik je wat vraag.’
‘Knulletjes van de PvdA, zullen we eerst samen een stukje gaan zwemmen in plaats van elkaar voortdurend kopje-onder te duwen.’
‘Danny Blind! Danny Blind! Probeer nou om te beginnen gewoon eens te blijven drijven.’
‘Jongetje Wilders, wat heb ik nou gezegd?! Moet ik naar beneden komen? Wat? Brutaal? Ga je maar omkleden!’
Vanaf mijn schouwplek in de Delflandse zon leek alles even heel eenvoudig.

 

Plaats (105): Buurthuis

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Ze zeggen dat je bij het buurthuis een nieuwe Syriër kan halen. De belangstelling is groot, er zijn dranghekken geplaatst. Op zich was ik niet ontevreden geweest over de eerste Syriër die mij was verstrekt. Hij deed de huishoudelijke taken naar behoren, keek met mij ’s avonds naar gezellige programma’s op televisie en luisterde aandachtig naar de kantoorverhalen die ik hem vertelde. Hij was ook heel dankbaar, viel regelmatig op zijn knieën en dan kuste hij mijn voeten. Dan zei ik dat dat niet hoefde, ik vond het ook een beetje vies, maar natuurlijk gaf het ook een goed gevoel. Ik leerde hem de Hollandse pot eten, maar vanwege zijn cultuur aten we minstens één keer per week een kapsalon bij de snackbar.
Toch kwam op een zeker moment de klad erin. Hij zat steeds vaker op zijn kamertje en als ik hem dan riep voor een kopje thee met een mergpijpje, dan kwam hij wel, maar het was niet van harte. Na één mergpijpje sloop hij dan weer terug naar zijn kamer om daar te gaan zitten jammeren. Natuurlijk begrijp ik dat het niet leuk als je hele familie vermist of verdronken is, maar zulk gedrag voelt voor een gastvrij persoon als mijzelf toch als een klap in het gezicht.
Het leven gaat door, ook voor mij. Ik heb namelijk een heel vervelend afdelingshoofd. Een nare patser en een opschepper. Zo’n mannetje dat een heel gezin in huis had genomen. Met twee van die prachtige jonge dochters. En hoe leuk die dan met zijn vrouw en kinderen omgingen. En de vader was atoomfysicus. Die had zelfs de stofzuiger gerepareerd.
Hoewel ik bij het distributiecentrum mijn voorkeur voor een vlotte vrouw had uitgesproken, kreeg ik dus deze Syrische man. Heb ik nooit moeilijk over gedaan. Maar op een dag was hij weg, had-ie stiekem zitten telefoneren met z’n maten. Goed, hij had niets meegenomen, dat moet ik hem nageven, en hij had zelfs een briefje achtergelaten. Dankjewel, I go to Germany. Het woord ‘dankjewel’ had ik hem geleerd.
Nu sta ik in de rij naast Elly van nummer 17. Zij wil haar Erithreeër inruilen, hij maakt teveel lawaai. Ze hoopt op een jonge sterke Syriër. ‘Ik heb ze op televisie gezien,’ zegt ze, ‘toen zagen ze er niet vrolijk uit, maar daar gaat Elly verandering in brengen!’

PLAATS(104): Het Westland

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Wat? Ligt het Westland niet in Den Haag? Ik zou zeggen: ga eens bij uw groenteboer kijken! Afgezien daarvan, dit bijzondere hoekje Holland is onlosmakelijk met de Hofstad verbonden. Hoewel ik er regelmatig fiets, verdwaal ik nog steeds in dit intrigerende labyrint van kassen, slootjes, bedrijfsgebouwen, plukjes groen, uitbundige tuinderswoningen en natuurlijk de fietspaden waar zuidwestenwinden vrij spel hebben.
In de week dat ons echte parlement zijn rituele dansjes maakte rondom de nieuwe begroting, waarbij een nep-cabaretier oftewel de leider van een nep-partij met nephaar met zijn bizarre uitspraken de hyperbool als satirisch gereedschap definitief onklaar maakte, werd mij een blik gegund aan de andere kant van de geldkraan.Namelijk daar waar het uit te geven geld verdiend wordt. Dat blijkt dus niet zo heel ver van Den Haag te zijn. Samen met één mijner kunstbroeders werd ik uitgenodigd om een ‘Bakkie Westland’ te doen.
Roel de Bakker uit Kwintsheul heeft een tomatenkwekerij, maar houdt ook van fietsen. Daarom heeft hij er heel veel staan in de zijvleugel van zijn immense bedrijf. De fietsen hebben een houten kistje aan het stuur en zo manoeuvreerden wij door De Glazen Stad. Langs onbegrijpelijk uitgestrekte tuinderijen ging het, grootscheepse complotten van hightech en Moeder Natuur, en bij elke stop werd het kistje voller met specimen van de ter plekke geteelde groente.
Dan gaat er een wereld voor je open. Zeker voor obese stadskinderen als ze hier bij wijze van school-uitje (dat bolgewas staat niet op het menu) door het Westland moeten peddelen. Die worden geconfronteerd met hele nieuwe dingen: groenten én lichaamsbeweging.
Maar ook wij, wereldwijze bijdehanteriken, keken onze ogen uit. In de antieke boerderij ‘Sonnehoeck’ werden wij ingewijd in de geheimen van de druiventeelt. Deze vruchten groeien van oudsher aan een muur en zijn, in het Westland althans, stilaan in kassen terechtgekomen. Een gisse Westlander reisde ooit naar België om dit fenomeneen te bestuderen en te kopiëren. Die is er dus met de kas vandoor gegaan.
Het typeert het Westlandse ondernemersschap, hard werken en tuk op technologische vernieuwing. Een bezoek aan orchideeënkwekerij Ter Laak (tegenover de Hornbach) was hallucinerend: tienduizenden planten in het gelid, trefzeker geregisseerd door slimme computers. De façades van het Westland ogen niet altijd fraai, maar het wonder speelt zich daarachter af. Een totale omkering van het Binnenhof. Dat heeft een mooie buitenkant, maar dáárachter…

PLAATS(103): Jumbo, Laakweg

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Afgelopen zondag, iets na het middaguur, bevind ik mij nabij de Jumbo op de Laakweg. Vraag me niet hoe ik daar terechtgekomen ben, feit is dat ik met zoontje in de brede gang sta die Jumbo, Aldi en Action van elkaar scheidt. Dat bijt elkaar allemaal niet. Sterker nog, de koopjesjagers – zijn we dat ondertussen niet allemaal? – wippen heen en heen. In deze toegangshal besluit de consument hoeveel vrolijkheid er in zijn portemonnee zit.
En op deze dag, die ooit de Heere en de bijbehorende stilte en devotie toebehoorde, is het meer dan gezellig druk. De nieuwe zondagsheerser, Koning Klant, staat hier op een voetstuk en alom voltrekken zich de rituelen van de dominante consumptiereligie met veel gebliep aan kassa’s en geritsel van goed gevulde plastic zakjes. Wij bevinden ons nog even buiten deze koopkerken.
Dan, een plof, gesis, gegil, mensen die naar de uitgang drommen. In het midden van de Jumbo is brand ontstaan. Enorme vlammen laaien op, ze reiken tot aan het plafond. Niet een fikkie om even een emmertje water overheen te gooien.
Terwijl de klanten zich halsoverkop een weg naar buiten banen, blijf ik nog even geïnteresseerd staan kijken. Het is een raar soort secundair gedrag dat mij ook beving toen ik op Tweede Kerstdag 2004 op het Thaise eiland Phuket getuige was van de tsunami. Ik kon me daar dat voyeurisme permitteren omdat ik me aan de goede kant van eiland bevond, niet de kust waar de machtige golven aan land kwamen. Maar ook de indirecte golf gaf genoeg deining en zorgde voor veel schade aan de kustlijn. Het water kwam gelukkig niet tot mijn voeten.
Dat is met het Jumbo-vuur voorlopig ook niet het geval, maar het wordt nu wel tijd om te vertrekken. Ik zie en hoor hoe er een poging wordt gedaan om met een brandblusser het vuur te doven. Het gaat hier sowieso binnenkort heel rokerig worden. En er zou iets kunnen gaan ontploffen.
Hoewel wij vlak bij de uitgang staan, kost het nog enige moeite om naar buiten te komen. Iedereen rent en duwt voor zijn eigen hachie. Buiten ziet het zwart van de mensen, brandweersirenes loeien in de verte. Even waren we vluchtelingen, panische doodsangst in de ogen, maar in ons sufgeorganiseerde land duurt zo’n situatie altijd maar heel kort.

PLAATS(102): Landréstraat

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

We leven in een wereld die muren opwerpt. Nadat de Berlijnse Muur transformeerde in een verzameling authentieke betonnen souveniers, dachten we even dat we zonder afscheidingen konden. De Europese grenzen vervaagden, ons geld werd grensoverschrijdend, de verworvenheden van internet zongen ons los van plaats en tijd, even leek er optimisme en verminderd wantrouwen te heersen.
Nu zijn de barrières terug. De natuurlijke, die van water en rots, fungeren als wrede stofkam, maar in de ogen van onze logistieke meesters en volksverhuizingsplanners volstaan ze niet meer. De prikkeldraadindustrie bloeit als nooit te voren.
We zien schrijnende taferelen, maar wat houd je uiteindelijk met zo’n versperring tegen? We zullen iets beter moeten leren onze welvaart te delen, de wereld is nu eenmaal een waterbed. De mens doolt niet alleen door de geschiedenis, hij zwerft ook over de aarde. (En doorgaans niet in zijn eentje).
Als kind kon ik nog wel blij zijn met een muur, vooral die aan het einde van de Van Weede van Dijkveldstraat, vlakbij de Frankenslag. Daar trapte ik ballen tegen. Zonder risico, want het was een nagenoeg blinde muur, die kon, als ik een WC-ruitje intrapte, geen dadersignalement geven.
En gelukkig, ook nu is er in de wereld een Muur waar we blij van worden. Alle Hagenaars kennen dit markante gebouw, gelegen op het punt waar de majestueuze Laan van Meerdervoort dood loopt, op een zeer treffende plek, namelijk bij Ockenburgh.
Daar is, zo schreef ik ooit, voorzien in twee geasfalteerde afvloeiingsregelingen, eentje richting Kijkduin, de ander landinwaarts. Om deze Laan van Meerdervoort-delta te accentueren ontwierpen architecten Jan Wils (van de Papaverhof en het Olympisch Stadion) en Fop Ottenhof vijftig jaar geleden het halfhoge kromgetrokken flatcomplex, dat al tijdens de bouw van de arbeiders de bijnaam de ‘Chinese Muur’ kreeg. Het is dan ook met 553,55 meter het langste aaneengesloten appartementencomplex van Nederland.
Marcel Teunissen schreef een schitterend geïllustreerd jubileumboek en ik mocht op audiëntie bij een aantal bewoners. ‘Een klein dorp,’ zo werd het mij omschreven, hoe sierlijk en uniform de buitenkant – oranje zonneschermen verplicht! – zo gevarieerd en rijk gedetailleerd is het van binnen met onder meer prachtige mozaieken in iedere hal. Een stralend gele woonmuur, mede gebouwd om Waldeck tegen zuidwesterstormen te beschermen. Want die houd je nog wel tegen. De façade is trouwens de achterkant, Chinese Muurbewoners wonen in de Landréstraat.