Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.
‘Lekker windje,’ zegt Marco, ‘de burgemeester mag wel uitkijken dat hij niet in de Laak waait.’
Hij manoeuvreert zijn werkbusje tussen de duurdere automobielen op het parkeerterrein achter de Fokker Terminal. Burgemeester van Aartsen neemt afscheid en zowel Elisabeth als Marco hebben een uitnodiging gekregen voor de grootscheepse bijeenkomst. Elisabeth omdat ze nou eenmaal de dochter is van Eugenie, sinds mensenheugenis D’66-raadslid en Marco… ja waarom Marco eigenlijk?
‘Wij komen al jaren bij Jozias thuis,’ heeft hij Elisabeth verteld, ‘ik ken doucheputjes die voor anderen verborgen blijven.’
‘Maar kent hij jou dan ook persoonlijk?’ heeft ze gevraagd.
‘Ik heb hem weleens gezien,’ zei hij, ‘ik heb meer met mevrouw Van Aartsen van doen. Leuk mens. En goed van betalen.’
‘Had je me niet met onze auto kunnen komen ophalen?’ zegt Elisabeth, terwijl Marco zijn busje tussen een Audi en een Mercedes in een parkeervak hengelt.
‘We hadden een kleine dijkdoorbraak,’ zegt hij, ‘gevalletje zandzakken voor de deur, ik heb geeneens tijd gehad om iets anders aan te trekken.’
‘Ja, dat vermoedde ik al,’ zegt ze, ‘ik heb je pak meegenomen.’
Ze zijn, op een rustige vrijdagochtend, samen naar Oger geweest. Marco liet zich als een lam naar de slachtbank leiden. Het resultaat was prachtig, als een trotse haan stond hij zichzelf in de winkelruiten van het Noordeinde te bekijken.
‘Nee joh, ik houd het wel aan,’ zei hij tegen de verbouwereerde bediende, ‘dat vindt zij lekker.’
Elisabeth deed net of ze dat laatste niet gehoord had.
‘Ik kleed me hier even om.’
‘Doe dat dan in het busje.’
‘Nee joh, dat is goor, niemand die dat ziet, hou je mijn zooi even vast, anders waait het weg.’
Giechelend van de gêne assisteert zij hem bij het aankleden, af en toe wuivend naar een vage bekende uit het Statenkwartier.
‘Zo,’ zegt hij, ‘ik ben weer het mannetje.’
Hij kijkt haar aan.
‘En jij het vrouwtje, je ziet er prachtig, schat… als ik denk aan later op de avond…’
‘Jaja, kom nou maar mee.’
In de terminal wordt de burgemeester getrakteerd op een flitsend programma vol zang, dans en scherts. Er is een blik BH’s opengetrokken, die allen verklaren dat ze nog nimmer zo’n goede burgervader hebben meegemaakt.
‘Heel Den Haag is er,’ zegt Elisabeth.
‘Ik heb nou niet de indruk dat de Schilderswijk is leeggelopen,’ zegt Marco.
Ze worden staande gehouden door vrienden van haar ouders.
‘Oh, dus jíj bent Marco.’
Ze kijken hem aan alsof hij een nieuw ontdekte diersoort is. Hij grijnst en geeft ze een knipoog waar mevrouw licht van terugdeinst.
‘Ach schatje! Elisabeth!’ klinkt het dan, ‘en kijk, Marco! wat ben je mooi!’
‘Ik heb je nog nooit zo verbijsterd gezien, Eus,’ zegt hij tegen zijn schoonmoeder.
Die knikt met een geknepen grijns in de richting van mevrouw en meneer. Het is toch zo’n malle jongen, maar we zijn dol op hem.
Ook de burgemeester heeft hen in de gaten. Hartelijk omhelst hij Elisabeth en ook Marco ontvangt een onverwachte hug. Elisabeth hoort het woord ‘fonteintje’ vallen en denkt aan de Eerste Kerst met Marco bij haar thuis.
Alle protocollen konden worden opgeborgen, ze had zelfs haar vader na jaren weer eens horen lachen. Dat Marco ‘eet smakelijk’ zei en over ‘het toilet’ sprak werd hem niet euvel geduid. Dat toilet raakte trouwens verstopt. Hij trok zijn jasje uit en fixte de zaak na de knipogende diagnose: ‘Nog nooit een huis gezien met zoveel kak.’