Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Eén dezer dagen wordt de eeuwig jonge Paul van Vliet tachtig jaar en dit verbijsterende feit wordt uitgebreid gevierd met hommages en een tentoonstelling in de Centrale Bibliotheek. De titel luidt ‘Zijn optocht door de tijd’ en verwijst naar zijn iconische song ‘Ik ben zo vaak opnieuw begonnen.’ Ook een regel die Paul telkens waarmaakt, binnenkort staat hij weer in de Schouwburg met een nieuw programma. Hij is tenslotte pas tachtig.
Een groot deel van die optocht heb ik mogen meelopen, de grappen en liederen van Paul stoffeerden mede mijn jeugd in onze stad aan zee. Een rusteloze ziel, maar geen schreeuwer, bahalve natuurlijk als Majoor Kees, maar die was dan ook volslagen belachelijk.
Veel en vaak heb ik om Paul moeten lachen, maar het fundament van zijn oeuvre vormt een ijzersterk verwoorde melancholie, die in alliantie met een uit de puinhopen van Bezuidenhout meegenomen vooruitgangsgeloof de rijkheid van de menselijke tragi-komedie bezingt.
En die uiteindelijk optilt, door een lach en een traan, de troostende kracht van het goed gekozen beeld en de feilloos geplaatste grap. Paul van Vliet is een van onze grootste medicijnmannen. Niet alleen heeft hij volksstammen een avond laten zien hoe geweldig het leven kan zijn, hij is ook voor UNICEF door de wereld getrokken om de meest kwetsbare mensen, de kinderen, te helpen. Dat blijft altijd nodig, zeker nu onze mediterrane strandkiekjes er zo heel anders uit beginnen te zien en de paniekerende regeringen ontmenselijkte woorden als ‘quotering’ en ‘logistiek’ in de mond nemen.
Aldus mijmerend wandelde ik deze week door het Statenkwartier waar míjn optocht door de tijd ooit langstrok. Zoals altijd belandde ik uiteindelijk in mijn voormalige step- en voetbalgebied, de tuin van het Gemeentemuseum. In deze omgeving wordt alles kunst, de perken, de lichtbakken, het onnavolgbare gebouw, de passanten, zelfs het vluchtige uitspansel boven het terras van Brasserie Berlage.
Daar, in de tuin met de pergola, trof ik tussen de vaste bronzen plastieken, een tijdelijke expositie van sculpturen aan. Mij trof in het bijzonder de ‘Rijzende Reus’ van Albert Dekking. Een zestal lichaamsdelen, linkervoet, twee knieën, schouder, rechterhand en hoofd, waren zo op het gras gerangschikt dat je er een onder de aarde bedolven reus in kon zien. Maar de titel definieerde optimisme: de reus kwam ondanks alles overeind om bergen te verzetten. Net als Paul.