Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Een van ons werd vijftig en dat vierden we in de theetuin van het Westbroekpark. In de verte reutelde De Parade, de perken van het rosarium toonden duizend kleuren en de zon strooide zijn genade over deze stek aan de waterkant. In de vakantietijd verjaren, het is een levenslange handicap (ik weet daar alles van, want ik ben zelf een dag voor kerstmis jarig), maar nu waren we allemaal gekomen, misschien wel vier generaties bij elkaar.
Er speelden kinderen, sommigen sinds kort ter been, oud maar vitaal dronk een glaasje onder een parasol, en daartussen lachten wij, in meer of mindere mate in de kracht van ons leven, met vreugde en verdriet in onze ransel. Veel heb je eigenlijk niet nodig voor zo’n samenzijn, de catering was in orde, en verder was het louter liefde en aanwezigheid.
Sommige medefeesters sprak ik voor het eerst sinds tientallen jaren, oude verbintenissen werden voelbaar en herinneringen opgehaald. De actualiteit bleef niet onbesproken, zij het meestal in een filosofisch kader, dat mocht na al die jaren wel, we hadden bepaalde gebeurtenissen zich inmiddels zo vaak zien herhalen.
De wat oudere kinderen raakten gebiologeerd door het handmatig te bedienen pontje dat de theetuin met de Haringkade verbindt. Gierend van de pret leunden ze tegen het bord met het machteloze verzoek om niet te spelevaren. Wij, de filosofen met het glas, hieven de hymne van Drs P. aan: ‘heen en weer, heen en weer’. En uiteraard de allermooiste zin uit dit vers: ‘De oever die daarginds is, noemen wij de overkant, dat wordt dus deze kant, zodra wij daar zijn aangeland.’
Probeer de betrekkelijkheid der dingen maar eens mooier te verwoorden. Het zou de week worden van de slachtpartij in Nice, een avondje staatsgrepen in Turkije (de koe mocht godzijdank weer in de wei, men sprak weer ouderwets van een coup met een p), maar ook van grote sportprestaties en dolle taferelen op de Mont Ventoux.
Commotie, droefenis en cynisme te over, de veerpont van ons gemoed hoorde tussen hoop en vrees te pendelen, maar wij zaten met een volgend glas in de hand in ons achteloos paradijs. Laten we dit vasthouden, zeiden we, en dat ging niet alleen over dat glas. We gingen in liefde uiteen, als altijd vastbesloten om van de wereld een betere plek te maken.