Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Op achterpagina van de Volkskrant valt met enige regelmaat de nogal hoogmoedige rubriek ‘Columnistenjacht’ te lezen. Een anonieme columnprofessor beoordeelt inzendingen van lezers en spaart daarbij de roede niet. Het is jammer dat we niet weten wie de zelfverzekerde autoriteit (en waarschijnlijk ook superieure columnist) is, die ons telkens weer uitlegt hoe het wel had gemoeten. Het is nog jammerder dat zijn of haar argumenten mij maar zelden kunnen overtuigen. Pogingen tot humor worden niet uit de weg gegaan, het liefst ten koste van de schrijvers en hun onderwerpen.
Laatst besprak de columnistenjager een stukje dat ging over de eminente acteur en schrijver Dolf de Vries. Uiteraard werd het betoog op wrede wijze afgebroken, waarbij het commentaar luidde dat het natuurlijk best moeilijk was om een column te schrijven over een niet zo interessante figuur als Dolf de Vries.
Jeugd kan je niemand verwijten, domheid wel. Wie Dolf de Vries een niet zo’n interessante figuur vindt is dom. Hij speelde in zowat alle Nederlandse films van betekenis, stond garant voor memorabele toneelrollen, zwierf over de aardbol en schreef daar legio reisboeken over.
Het blijft speculeren omtrent het geestelijke universum van de grote columnistenscout, maar je vermoedt toch dat het wordt gedomineerd door soapsterren en modieuze televisiepersoonlijkheden. Het lijkt me interessanter om het nog even over Dolf de Vries te hebben. Hij is sinds enige tijd mijn ‘buurman’ op de radio. In het programma ‘Kunstlicht’ op Den Haag FM (elke zondagochtend, tussen 10 en 12) vertel ik iedere week een verhaaltje over een culturele kwestie. Daarna leest Dolf de Vries een ‘kronkel’ van Simon Carmiggelt voor. Dat doet hij onovertroffen. Hij laat de rijkdom van Carmiggelts taal flonkeren en geeft met zijn licht Haagse dictie de milde weemoed van de verhalen de volle glans.
Het schijnt dat Carmiggelt nauwelijks meer gelezen wordt en dat doet pijn. Regelmatig grasduin ik in de bij elkaar georven voorraad bundels en word eigenlijk nooit teleurgesteld. Aan Carmiggelt kleeft een Amsterdams aura, maar ik vind, als kenner en voormalig bewoner van beide steden, dat zijn taal en toon puur Haags zijn. De observaties, het understatement, het blijmoedige gemopper. Het voelt zeer nabij. De Druivenstraat om precies te zijn, waar Simon opgroeide. En waar mijn oom Jan nog een tijdje heeft ingewoond bij mevrouw Carmiggelt, moeder van de man die wist hoe je stukje moest schrijven.