Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Ik ga steeds vaker naar de kerk. Dat is geen confessie, maar de slagregel van een nieuw lied dat ik met Paul Pleijsier geschreven heb. Deze bekentenis lijkt bepaald ontrendy te zijn, want de kerken lopen leeg met de ongenaakbare snelheid van het laatste badwater. Dat ik vaker in de kerk vertoef heeft meer te maken met het gevarieerde hergebruik van de onttakelde godshuizen. Boekenwinkels, debatcentra, zelfs kledingdumps, maar ook poppodia hebben zich tussen de eeuwenoude stenen genesteld. In sommige ex-kerken kun je tegenwoordig heel gerieflijk wonen, zoals in ons lied ‘oom Frits.’ U raadt het al, zijn luxe penthouse is gevestigd in ‘een oude torenspits’.
De kerk die ik in mijn jeugd bezocht, de Zorgvlietkerk in het Statenkwartier, heb ik twee keer zien verdwijnen. Eerst letterlijk, het gebouw aan de Jan Willem Frisolaan werd gesloopt om plaats te maken voor dure appartementen. Op het plantsoentje voor de deur waar wij op doordeweekse dagen voetbalden, zal binnenkort het kolossale nieuwe Eurojust-gebouw verschijnen. De Zorgvlietkerk verhuisde naar de Prins Mauritslaan, dat gebouw staat er nog, maar de gemeente is teloor gegaan. In de betrekkelijk nieuwe kerk is nu plaats voor andere samenkomsten.
Zo ging het ook met de Bethelkapel in de Thomas Schwenckestraat. Die is mooi opgeknapt en wil ‘een huis voor de buurt’ bieden. Afgelopen zaterdag werd deze overgang feestelijk gemarkeerd met een druk bezochte bijeenkomst. De (her)openingshandeling bestond uit een mooi, haast aandoenlijk ritueel: er werden geen linten doorgeknipt, maar juist aan elkaar geknoopt.
Johan Frauenfelder en ik mochten als buurtgenoten een paar liedjes uit ons nieuwe theaterprogramma ‘De weg naar huis’ zingen, op vrijdag 20 februari a.s. zullen we de multifunctionele ruimte benutten voor een vrij toegankelijke try-out. De akoestiek hield zich prima en de wereldlijke psalmen die wij ten gehore brachten klonken behoorlijk vertrouwd in dit ‘buurt-en-kerkhuis’.
Voor een wijk zijn dit soort plekken van wezenlijk belang. Jaja, ik mag dan zelden nog naar een ‘kerk-kerk’ gaan, mijn vermogen tot geloven in het goede is gebleven. IPads vol vermaak, te veel vrije tijd, oordopjes die permanent de gewenste soundtrack laten horen, zwelgen in het eigen consumentistisch universum, zeker, het is er en het rukt op. Desalniettemin blijft de mens gemeenschap zoeken in de breedste zin des woords. Want het is toch zonde om al voor het zingen de kerk uit te gaan.