Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
De Zwarte Ruiter kolkte. Marnix kreeg de Cultuurprijs van de stad Den Haag. Postuum, maar niet helemaal te laat. De onverschrokken pose van het manshoge Haagse Harry-sculptuur straks boven op de ingang van de tramtunnel zal ons bemoedigen en laten glimlachen.
Hopelijk mag hij af en toe door de stad dwalen. Naar de middenstip van het ADO-stadion, mocht er onverhoopt een belangrijke nacompetitiewedstrijd gespeeld moeten worden. Met één blik van Harry zijn alle tegenstanders kansloos. De lange stelten van Kramer (net als ‘ooievaar’ een naam uit de bevallingssector) doen de rest.
Of een dagje naar het winkelcentrum van een onzer VINEX-koloniën om de bannelingen aldaar te troosten, want ook zij horen erbij. Of naar het Valliantplein, vlakbij zijn geboortegrond, als daar het schuimbekkend journaille komt aangesneld omdat er weer een sharia-driehoek of een jihad-parallellepipedum is gedetecteerd.
Of naar een chique sculptuur-expositie op het Voorhout, face-to-face met Louis Couperus. We kunnen het wolkje er zelf bij tekenen: ‘zau ik iets ben, ben ik un hageneis!’
Ik wil maar zeggen: Harry is overal en zal dat blijven. En dus ook Marnix, zijn gemis is nog steeds groot en onbegrijpelijk. Daar helpt zijn bescheidenheid geen moer aan. Over zijn verdiensten deed hij luchtig, maar ik ben blij dat ik hem tenminste één keer expliciet heb gezegd dat hij zo onnoemelijk veel vreugde, trots en troost heeft bewerkstelligd.
Zijn grappen hebben mensen uit de put gehaald, zijn relativering heeft menig Haags heethoofd af doen koelen, afijn de betekenis van zijn werk is rondom zijn overlijden in volle glorie duidelijk geworden. Met als ontroerende hoogtepunten het geweldige spandoek van de ADO-jongens en het grootse applaus in de 70ste minuut van de wedstrijd tegen Dordrecht en natuurlijk de Haagse ‘staats’-uitvaart vanuit het Paard. Dit zijn verhalen die het leed enigszins stelpen, verder zal de tijd zijn werk moeten doen.
Deze week stond ik bij het graf van mijn groot- en overgrootouders op St. Barbara. Je staart naar zo’n zerk, het verdriet is verwerkt en de verhalen en herinneringen beginnen te stromen. Ik was er met mijn oom en achternicht Ria, die ik niet kende, maar die had gereageerd op mijn column over deze begraafplaats. Nieuwe verhalen!
Laten we die over Marnix blijven vertellen totdat we een troostrijke Leo Vroman-variatie hebben bereikt: alle malen zullen we lachen!