Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
De telefoon ging.
‘Barry hier!’
‘Barry Hay?’
Het was Barack Obama. We bellen regelmatig om de zaken door te nemen. Omdat hij permanent door gevaarlijke gekken omringd is, hunkert hij ernaar om soms met een verstandig mens te praten. Vaak kan ik hem opbeuren met een grapje. Ik hoef alleen maar te zeggen: ‘Mark Rutte…’ en dan begint hij al te schateren. Als hij in een sombere bui is, dan zeg ik: ‘Jan-Peter Balkenende…’ en dan hoor je hem alweer brullen.
Want het Nederlandse volk mag onze vorige premier allang weer vergeten zijn, op de machtigste man van de wereld heeft deze dappere dodo een blijvende indruk gemaakt.
Maar vandaag was hij serieus, ik liet nog even de naam van onze koning vallen in de hoop op wat overzeese hilariteit, maar de president wist zich te beheersen. Op zich niet vreemd, hij doet de hele dag niets anders.
‘Van heerser ben je eigenlijk beheerser geworden,’ heb ik weleens tegen hem gezegd, maar dat klonk in de vertaling toch veel minder scherp.
‘Zou je een dagje Poetin willen zijn?’ vroeg ik toen maar. Hij begon gul te lachen, maar toen kwam er een of andere NSA-kerel doorheen die hem verzocht geen uitspraak te doen over de Russische president.
‘Ik kom naar je toe,’ zei Barack. ‘Nu meteen?’ vroeg ik bezorgd, ‘want ik zit midden in de voorbereidingen voor onze muzikale talkshow in Theater Dakota aanstaande zondag.’
‘Nee, hoor,’ zei hij geruststellend, ‘pas eind maart, een of andere nucleaire top.’
‘O ja, natuurlijk,’ zei ik, ‘in het Congresgebouw.’ ‘World Forum heb ik hier staan,’ zei Obama.
‘Tja,’ zuchtte ik, ‘alles moet een aanstellerige Engelse naam hebben, maar voor mij is het gewoon het Congresgebouw. Ik heb het nog gebouwd zien worden.’
De president hing aan mijn lippen.
‘Als jongetjes voetbalden we naast de bouwput en later fietsten we door de parkeergarage onder het gebouw door. Eurovisiesongfestival, North Sea Jazz, BZN trad er op…’
‘BZN ook?’ riep Barack, ‘wow!’
‘Kom je logeren,’ vroeg ik.
‘Vliegdekschip waarschijnlijk,’ zei hij.
‘Nog tijd om even over de Fred te struinen?’
Hij zuchtte.
‘Klaagt de buurt niet over de overlast?’ vroeg hij bezorgd. ‘Natuurlijk,’ zei ik, ‘het is Den Haag, er moet wat te zeiken zijn. En dankzij onze welvaart hebben we daar alle tijd voor.’