Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.
Het had gesneeuwd. Ik wandelde met mijn zoontje Daniël langs een witte Valkenboskade naar het huis van Marnix. Sinds ik weer in Den Haag woonde deed ik dat vaak, wel haast iedere week. Door de lamellen van de hoekkamer waar hij werkte lichtte het beeldscherm op. Je zag dan het silhouet van zijn krullen, soms dat vriendelijke gezicht ingespannen boven zijn tekentafel, er zat een jongetje te kleuren en er was een magiër aan het werk. Een rookmagiër, laat dat duidelijk zijn. Het was bijna zonde om op de ruit te tikken, maar dat deden we uiteindelijk toch. De lamellen werden opzij geschoven en Marnix verscheen, grote grijns op het gezicht. ‘Kom binnen, joh.’
Vaak gingen we in de tuin zitten om de zaken door te nemen, het zijn zo de voordelen van een vrij beroep. Dat had ook nadelen, vooral als ik op dinsdag kwam en hij zijn cartoon nog niet klaar had. Soms hielp brainstormen, zoals laatst nog met die stiekem in de kleedkamer filmende hockeycoach. Het woord ‘kinderlocker’ viel en Marnix begon te glimmen, hij voegde er deze Harry-klassieker aan toe: ‘Wie zegt dat hockey geen kijksport is.’
Marnix was een trouwe vriend in moeilijke tijden, bescheiden, genereus en hartelijk. Trots op zijn lieve stoere dochter Jody, die de wereld afreisde. En ik weet hoe fijn hij het vond om een kameraad te hebben in zijn geliefde Nienke. Zo kort geleden nog gingen ze met andere dierbare leden van de Rueb-clan naar Zuid-Afrika, omdat Bruce Springsteen naar Kaapstad kwam om speciaal voor Marnix te spelen.
Op die sneeuwrijke winterdag zat hij niet in zijn werkkamer, hij deed de deur open met zijn jas al aan. ‘Wat jammer, ik sta op het punt om weg te gaan.’ Hij ging naar het Elsenburgerbos, een welvende lap groen tussen de A4 en Delft. Toen ik hem vroeg wat hij daar ging doen keek hij mij verbaasd aan: ‘Sleetje rijden natuurlijk.’ Hij was toen 56 jaar.
En daar zien we hem nu gaan, het jongetje Marnix, op zijn sleetje, de helling af, een stipje dat kleiner en kleiner wordt in een wereld, die wit is als een vel papier. Is hij nu weg? Welnee, de lamellen gaan opzij, daar zijn de grijnzende hoofden van twee gouden Haagse gozers, die ons nooit zullen verlaten.