BIJ HET SCHEIDEN
VAN DE MARKT
 

Vrijdag. Voorschoten. De mooiste dag van de week. Als we de markt oprijden, het karretje achter de Peugeot, is het bijna licht. Frankie met zijn damesjaponnen heeft zijn wagen al geparkeerd. En Herman en zijn vrouw, die diep uit Brabant komen met hun schoenenhandel, natuurlijk ook. Zo ook Piet van de textiel aan de overkant. Ze nemen met elkaar het wekelijkse nieuws door, terwijl Els met haar koffiekarretje iedereen van warm vocht voorziet.
Ik parkeer de auto, we koppelen het karretje los en duwen het naar zijn vaste plek op de keitjes achter de kraam. Frankie hoeft niet te helpen, we zijn met zijn tweeën. Ik ken K. al vanuit de box, onze ouders zijn elkaars beste vrienden.
'Hoe is het met je vader7'
'Gaat wel.'
'Jij moet thee, hè.'
'Ja, lekker.'
We pakken uit. Eerst alle knopen uit de auto, dan kan die tenminste weggezet worden. Het is droog, desalniettemin toch hangen we de zeilen meteen maar op. Met klemmen wordt het tentdoek aan de achterste balk van het huifje vastgemaakt. Zo wordt de kraam tot winkel gemaakt en hebben wij een beetje beschutting tegen regen en wind.

Ik kwam even langs op de Scheveningse markt. Daar waait het altijd.
'Hee!'
'Hai! Wat is het rustig.'
'Vind je het gek met die storm. Ik was aan het uitpakken, kreeg ik godvergeme zo een balk op me harses. Toen heb ik even gewacht in de auto, maar ja toen ben ik toch maar gaan uitpakken. Maar 't is niets.' 'Hoe is het met je hoofd?'
'Nou, kijk maar, het bloedde een beetje, ja, mevrouw die zijn 2,50 het stuk.'

Om tien voor half acht hebben K. en ik afgesproken bij de garage. Terwijl ik aan de deur morrel, klinkt door de voorzichtig ontwakende straat haar fluitje.
Het is koud. We tellen onze lagen. Ik heb er vijf. Net een Michelin-mannetje.
'Ik heb zijn aerodynamische pak aan.'
'Het zal wel niet druk zijn.'

Elke week komt er een Marokkaans meisje, compleet met hoofddoekje. Naalden, garen, ritsen. Ze lacht verlegen.
'En nog wat vlieseline.'

Daar heb je dé mevrouw. K. en ik wisselen een blik.
'Zeg, die meneer, is dat nu uw vader?'
Ik knik.
'Is-ie ziek?'
Ik knik weer. Hij is ziek.
'Het is zo'n aardige man, is het ernstig?'

'Het valt wel mee, mevrouw. Moest u verder nog iets hebben?'
'Eh...hoe duur zijn die ceintuurs?'
'Achtvijfennegentig mevrouw.'
'Eh...die hebt u niet in het zwart?'
'Jawel, hier in het karretje.'
'O...eh...nou doet u maar.'
'Alstublieft.'
'Wil je de groeten aan je vader doen?'
'Ik zal het doen, wilt u een tasje?'

Even een Vietnamese loempia halen. Of twee. En twee voor K. De Vietnamees doet de saus in het zakje. Hij lacht en helpt mij (als collega) voor de andere wachtenden.

'Hoe is het met je vader?'
De marktmeester komt een praatje maken. Het is geen kwaaie vent, maar hij moet wel te vriend gehouden worden.
'Het gaat wel goed.'
'Wanneer komt hij terug?'
'Dat is nog niet helemaal dui...'
'Want ik heb een goed woordje voor jullie gedaan, maar je begrijpt...'
'Ik begrijp het. Maar het is belangrijk dat hij eerst beter is.'
'Je kan me altijd bellen op kantoor.'
'Ik weet het, ik weet het.'

Moeder, dochter en kleindochter. De dochter koopt in, oma en kleindochter kijken glimlachend toe. Als je goed kijkt zie je dat ze alledrie dezelfde neus hebben. De dochter wil een gouden ceintuur. Ik haal er een van de ring.
'Die is te kort,' meent de grootmoeder.
'Ben je mal,' roept de dochter gespeeld beledigd.
Maar de grootmoeder heeft gelijk.
'Heb je ze niet langer?'
'Eh...es even kijken.'
'Dat weet die jongen niet, die valt in voor zijn vader.'
'Mevrouw, het spijt me, maar die gouden en zilveren ceintuurs zijn allemaal zo kort, discomaatjes, u weet wel, maar ik heb wel deze lange leren met gouden opdruk.'
'Nee, die hoef ik niet, maar geef maar wel nog 3 meter wit elastiek.'
'2 centimeter breed?'
'Hoe breed is dat?'
'Kijk, deze.'
'Ja, dat is wel goed, dat was het.'
Ik noem het totale bedrag. De kleindochter is verdiept in de bak met kinderknoopjes: 'Die vind ik leuk. 'Nou, kijk eens,' zeg ik terwijl ik het laatste licht verkleurde roze olifantenknoopje uit het kokertje schudt, 'neem maar mee.'
En ik geef het wisselgeld terug.
Het meisje straalt.
'Nou bedank die meneer maar.'
'Bedankt.'
Het drietal groet en stapt verder de markt over. Als je goed kijkt zie je dat ze alledrie hetzelfde nekje hebben.

De jongen van de bloemen loopt langs. Met zijn neus in de lucht. Híj heeft helemaal geen nek. We hebben ruzie. Een paar weken geleden hebben wij tegenover elkaar gestaan in het nauwe straatje dat toegang geeft tot de markt. Ik met wagen plus aanhanger. Hij met de kleine vrachtwagen waarin hij zijn groene waren vervoert.
'Ach, kan je een stukje achteruit, ik kan zo slecht manouvreren met dat karretje.' 'Nee! dan moet je maar omrijden.'
In principe heeft hij gelijk, maar aangezien het voor hem veel makkelijker is even naar achteren te rijden, volhard ik in een verontschuldigend: 'Ik kan niet achteruit met dat wagentje, ga nou even terug.'
'Nee!'
Hij loopt rood aan. De tulpebol. Ik blijf argumenteren en dat gaat hem boven de pet. Kwaad trekt hij de sleutels uit het contact, sluit z'n wagen af en beent weg.
Ik verlies elke takt en roep: 'lul' en meer van dat soort woorden. Hij doet alsof hij niets hoort. Ik voel mij moreel winnaar, maar dat schiet niet op. Collega's proberen ons tot elkaar te brengen. 'Doe niet zo flauw.'
Plotseling draait het bloemenmannetje zich om:
'Hij mag daar niet in rijden,' piept het, 'en als-ie zo'n grote bek heeft, dan kan-ie het dak op.'
' Ik haal mijn schouders op en vraag aan K.:
'Wat zullen we doen?'
Zij is tamelijk verstandig:
'Het is natuurlijk een mongool, maar probeer of je de wagen even opzij kan zetten, dat-ie er langs kan.' Dat lukt.
Nu is het wachten op het bloemenmannetje. Briesend komt hij weer aangelopen.
'Kijk eens,' zuig ik, 'je kan er langs hoor.'
K. stoot me aan en schudt het hoofd. Maar hij blijft zwijgen, springt in zijn wagen en scheurt nijdig weg. Ik rijd onze combinatie tot voor de kraam.
'Els, mag ik eerst een kopje thee?'

Op een zaterdagmorgen vroeg hij me of ik hem wilde helpen. Hij had een kraampje gehuurd in het Pentucky-winkelcentrum.
'Ik heb nog wat spullen in m'n kantoortje en als jij me dan even brengt en me 's middags ophaalt.' De eerste klant is een oude man. De meeste bejaarden zijn matineus. Hebben nog op zaterdag gewerkt. De man moet een riem.
'Hier zo, voor een A.O.W.-prijsje.'
Er wordt gelachen. We pakken samen verder uit. Een paar dames blijven al stilstaan. 'Zegt u het maar, dames.'
Hij heeft zijn vorm gevonden.
Vier jaar later heeft hij een bloeiend bedrijf en staat hij op vier markten.

Een gouden tijd.

Tja.

Het is vandaag zo koud, dat ze de mensen hebben afgeraden de straat op te gaan. Er zijn ook een hoop marktlui niet op komen dagen. Er is weinig volk. Als het even kan verdwijnen de afgetopte handschoenen in mijn jaszak. Bij de gemeentereiniging verderop kan je voeten even tegen de centrale verwarming houden. Zelfs moonboots schieten hier te kort.
'Gelukkig, u bent er toch.'
'Dag, mevrouw, is het gelukt met die jurk?'
'Ja, hij is bijna klaar, ik moet alleen nog even in je kant neuzen.'
'Gaat uw gang.'
'Wat hebben jullie toch veel.'
'Ja.'
'Je vader is een echte vakman.'
'Dat zeker.'
'Hier van deze zeven meter, van die vijf meter en van die ook vijf.'
Ik pak de antieke houten maatstok (heeft-ie toen hij een 'partijtje' kocht op de kop getikt) en meet ruim af. Mevrouw krijgt bij elkaar minstens een meter kado. Ach, ze heeft onze dag enigszins verwarmd.

Naar het toilet gaan kan in het loodgietersbedrijfje achter de kraam. De lagen worden afgepeld. Altijd blijven mijn ogen haken aan de drie woorden die op de achterwand zijn ingekrast: Save our souls.
Waarom die en geen andere, ik weet het niet.

Om een uur of één maak ik mijn rondje over de markt en zoek even de behaaglijke warmte van hotel-cafe-restaurant Het Wapen van Voorschoten op. Biljartballen klikken, de eenarmige bandiet ratelt, rook en door de ramen vallende vrieszon kleuren de ruimte vooroorlogs blauw. En er wordt al flink gedronken. Luide mannenstemmen. Ik bestel ook maar even een Beerenburgertje. Moet kunnen.

'Doe je de groeten aan je vader. Als je hem ziet.'
'Ik heb hem van de week nog gesproken.'
'Ben je daar langs geweest.'
'Nee, alleen toen ik hem bracht. Hij moet het zelf doen.'
'Hij kan de weelde niet aan. Ik heb hem steeds gewaarschuwd, maar als hij eenmaal wat binnen heeft, dan luistert-ie toch niet meer.'
'Ja, Frank, 't is bekend, maar hij moet 't zelf doen.'
We pakken vroeg in. De uitschuifbare ijzeren staaf waaraan de ringen met ceintuurs hangen is haast niet aan te vatten van de kou. Els komt afrekenen.
'Daar gaat onze omzet!'
'Haha!'
'Nou bedankt, wel thuis, en tot volgende week.'

De kale takken van de monumentale bomen hebben de schemer al in een vaste greep, de bloemenboer is voorbij getuft, in de verte klinkt het geraas van de 'kraakwagen', waarin het marktafval verzameld wordt en ik koppel het karretje aan de Peugeot.
Steek een hand op naar de collega's en neem plaats achter het stuur. K. zit al naast me, de kas op schoot.
'Straks lekker tellen.'
'In de warmte,' vul ik aan. Het is nu helemaal donker.

Van de week is dan de steen op het graf geplaatst. De bloemen heb ik er voorzichtig opgelegd.

Marcel Verreck